In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
voorbereiding so leesvaardigheid
Slide 1 - Tekstslide
Wat je moet weten
Je kunt de bedoeling van de schrijver vaststellen (tekstdoel)
Je weet wat een activerende tekst is en kent hier voorbeelden van.
Je kent de verschillende functies van een inleiding (H.2.3)
Je kent de tekstverbanden middel/doel en voorwaardelijk.
Je weet welke signaalwoorden daarbij horen
Slide 2 - Tekstslide
Welke tekstdoelen ken je? (Er zijn er vier)
Slide 3 - Open vraag
doel van de schrijver (tekstdoel)
Informeren
Overtuigen
Amuseren
Activeren (welk woord zit hierin?)
Slide 4 - Tekstslide
Informeren
Tekstsoort: informatieve tekst
Belangrijkste doel is de lezer informeren.
b.v.: Informatie geven over een organisatie of over een probleem.
Slide 5 - Tekstslide
Let op!
Een tekst kan meerdere tekstdoelen hebben.
Het voornaamste tekstdoel zie je meestal terug in de inleiding, bron (tekstvorm) en titel.
Slide 6 - Tekstslide
Activeren
Tekstdoel: activeren, de lezer moet iets gaan doen, maar ook vaak informeren!
Tekstsoort: activerende tekst Tekstvorm: advertentie, affiche, flyer
Slide 7 - Tekstslide
Tekstvormen
Tekstvormen zijn voorbeelden die bij de verschillende tekstsoorten horen.
Even oefenen...
Slide 8 - Tekstslide
Een nieuwsbericht is een ...
A
informatieve tekst
B
betogende / overtuigende tekst
C
activerende tekst
D
amuserende tekst
Slide 9 - Quizvraag
Een filmrecensie is een ...
A
informatieve tekst
B
betogende / overtuigende tekst
C
activerende tekst
D
amuserende tekst
Slide 10 - Quizvraag
Een flyer is een ...
A
informatieve tekst
B
betogende / overtuigende tekst
C
activerende tekst
D
amuserende tekst
Slide 11 - Quizvraag
Welke tekstverbanden ken je?
Slide 12 - Open vraag
Tekstverbanden (blz.151)
tekstverband
signaalwoorden
opsommend
ten eerste, om te beginnen, ook, tevens, bovendien, daarnaast, niet alleen.... maar ook, verder, zowel... als, ten slotte
tijdsvolgorde
eerst, intussen, terwijl, toen vervolgens, daarna, nadat, zodra, ten slotte
tegenstelling
maar, echter, evenwel, toch, daarentegen, integendeel, enerzijds .... anderzijds, daar staat tegenover
uitleggend
bijvoorbeeld, dat wil zeggen, met andere woorden, zoals
redengevend
want, omdat, daarom, immers, namelijk
concluderend
dus, dan ook, hieruit volgt, de slotsom is, concluderend
vergelijkend
net als, zoals, evenals
samenvattend
kortom, om kort te gaan, samenvattend, al met al
oorzaak/gevolg
doordat, zodat, daardoor, waardoor, met als gevolg
middel/doel
om te, met als doel, waarmee, daarmee
voorwaardelijk
als, indien, wanneer, mits, tenzij, behalve als
Slide 13 - Tekstslide
middel – doel
om ... te, daarmee, waarmee, door middel van, met behulp van, daartoe, met de bedoeling, is erop gericht
Slide 14 - Tekstslide
Tekstverband voor middel en doel
Geeft aan dat je iets wil bereiken (doel) en wat je daarvoor nodig hebt (middel)
Signaalwoorden van middel en doel: om te, met als doel, waarmee, daarmee
tekstgedeelte 1 signaalwoord tekstgedeelte 2
Om warm te blijven (= doel) doe ik een muts op. (= middel)
Slide 15 - Tekstslide
Voorwaardelijk tekstverband
Geeft aan dat iets pas gebeurt als er aan een voorwaarde is voldaan
Signaalwoorden van middel en doel: als, indien, wanneer, mits, tenzij, behalve als, op voorwaarde dat
tekstgedeelte 1 signaalwoord tekstgedeelte 2
Ik kom morgen naar het feest als ik mag van mijn
ouders (= voorwaarde)
Slide 16 - Tekstslide
Als je vanavond op tijd thuis komt,
gaan we morgen samen winkelen.
De zinnen zijn met elkaar verbonden.
Aan het woordje ALS kun je zien wat de zinnen met elkaar te maken hebben. Hier wordt namelijk een voorwaarde gesteld.
Dit noem je een VOORWAARDELIJK verband
Slide 17 - Tekstslide
voorbeeldzinnen
tekstverband voorbeeldzin
1. voorwaardelijk Ik ga morgen op de fiets naar school,
tenzij het regent.
2. Middel/doel Ik heb bijles genomen, daarmee hoop ik een voldoende te halen.
Slide 18 - Tekstslide
Welke functies van de inleiding ken je?
Slide 19 - Open vraag
Functies van de inleiding H.2.3
1. aandacht trekken 2. het onderwerp noemen 3. de aanleiding noemen 4. de centrale vraag stellen 5. de mening van de schrijver geven 6.een samenvatting van de inhoud geven
Slide 20 - Tekstslide
Lees tekst 1
Zo ga je een aantal vragen over tekst 1 beantwoorden.
Slide 21 - Tekstslide
Wat is het onderwerp van tekst 1?
A
de moeilijkheden rondom een nieuw parfum
B
de productiewijze van My Way Floral van Giorgio Armani
C
Het Linda.meiden testpanel zoekt testers.
D
testen van een nieuw parfum van Giorgio Armani
Slide 22 - Quizvraag
Wat is het belangrijkste tekstdoel van deze tekst?
A
amuseren
B
informeren
C
overtuigen
D
activeren
Slide 23 - Quizvraag
'Zo heeft het merk verschillende beschermingsprogramma's om de biodiversiteit in stand te houden en de bossen te beschermen' (r. 13-15). In deze zin is sprake van een middel-doel verband. Wat is het middel? Wat is het doel?
Slide 24 - Open vraag
Alinea 3 bestaat uit een kernzin + uitleg. Noteer de twee signaalwoorden die de onderdelen van deze uitleg aangeven.
Slide 25 - Open vraag
Welke functie(s) heeft de inleiding van tekst 2?
A
de aandacht trekken
B
de aanleiding noemen
C
de mening van de schrijver geven
D
de centrale vraag stellen
Slide 26 - Quizvraag
Individueel werken
Wat
Maak de Test jezelf H.4.3 op de site van Talent.
Hoe
Individueel, in stilte.
Hulp
Stel al je vragen als je er niet uitkomt, want ik ben er om te helpen.
Tijd
Tot het einde van de les.
Uitkomst
Deze leerstof komt terug in de lees so van volgende week woensdag.