Oefenles historische indelingen

Historische indelingen 
  • ..
  • ..
  • ..
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Historische indelingen 
  • ..
  • ..
  • ..

Slide 1 - Tekstslide

Welke 3 historische indelingen ken je?

Slide 2 - Woordweb

  • 5 Perioden
  • 10 Tijdvakken 
  • 5 Soorten samenlevingen 

Slide 3 - Tekstslide

De 5 perioden
  1. prehistorie ( tot 3000 v Chr.)
  2. oudheid ( 3000 v Chr tot 500 )
  3. Middeleeuwen ( 500 tot 1500)
  4. Vroegmoderne tijd (1500 tot 1800)
  5. moderne tijd (1800 tot nu)

Slide 4 - Tekstslide

De tien tijdvakken!

Slide 5 - Tekstslide

Samenleving van jagers en 
verzamelaars 

                  
  • Geen vaste verblijfplaats (nomaden)
  • Voedsel uit de natuur
  • Jagen en verzamelen 

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Landbouwsamenleving
  • Landbouwrevolutie= Neolithische revolutie
  • Vaste verbijfplaatsen
  • Domesticeren
  • - Ontdekten het kweken van voedsel
  • - Ontdekten het houden en fokken van vee

  • Landbouw= akkerbouw en veeteelt 

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Landbouwstedelijke samenleving 

  • Nieuwe landbouwtechnieken zorgden voor overschotten, 
  • Handel op centrale, goed bereikbare plekken 
  • Meerderheid van de bevolking landbouw, minderheid ging een ambt beoefenen
  • Landbouw vs handel en ambacht 

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Industriële samenleving
  • Industriële revolutie
  • - Opkomst machines / uitvindingen 18e eeuw
  • Meeste mensen wonen en werken in steden
  • Goederen worden in fabrieken gemaakt
  • Kapitaal en arbeid 

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Informatiesamenleving 
  • Technologisch ontwikkelde samenleving 
  • Informatie is de belangrijkste productiefactor 
  • "Altijd en overal beschikbaar"

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Een tijdvak is ....
A
Een eeuw uit de geschiedenis
B
Een periode uit de geschiedenis
C
Een beroep uit de geschiedenis
D
Een jaartal uit geschiedenis

Slide 16 - Quizvraag

Bij geschiedenis gaat het om de historie. Welk hulpmiddel wordt regelmatig gebruikt?
A
grafiek
B
tijdbalk
C
landkaart
D
atlas

Slide 17 - Quizvraag

Hoe noem je een periode van 100 jaar?
A
Millenium
B
Een eeuw
C
Een halve eeuw
D
Een kwart eeuw

Slide 18 - Quizvraag

In welk jaar begint de christelijke jaartelling?
A
Die bestaat niet
B
1000 jaar v.C.
C
Het jaar 1
D
1900

Slide 19 - Quizvraag

Kies het juiste antwoord.
De prehistorie is:
A
de periode voor het begin van onze jaartelling.
B
de periode voor er mensen leefden.
C
de periode voor de uitvinding van het schrift.
D
de periode na de uitvinding van het schrift.

Slide 20 - Quizvraag

Hoeveel jaar voor christus was de tijd van jagers en boeren?
A
10.000 jaar voor christus
B
9.000 jaar voor christus
C
12.000 jaar voor christus
D
11.000 jaar voor christus

Slide 21 - Quizvraag

Wat betekent v.Chr?
A
Alle gebeurtenissen voor Christus
B
Alle gebeurtenissen na Christus
C
Alle gebeurtenissen vanaf het begin van de aarde
D
Alle gebeurtenissen van Jezus Christus

Slide 22 - Quizvraag

Wat betekent dan n.Chr?
A
Alle gebeurtenissen voor Christus
B
Alle gebeurtenissen na Christus
C
Nacho Christy Chips
D
Alle gebeurtenissen uit het leven van Jezus Christus

Slide 23 - Quizvraag

Hoeveel eeuwen zijn samen duizend jaar?
A
10 eeuwen
B
1 eeuw
C
100 eeuw

Slide 24 - Quizvraag

1870 valt in de ...
A
18e eeuw
B
10e eeuw
C
19e eeuw
D
20e eeuw

Slide 25 - Quizvraag

Het jaar 328 valt in de
A
300 ste eeuw
B
310 ste eeuw
C
3 de eeuw
D
4de eeuw

Slide 26 - Quizvraag

Uit welke eeuw is het volgende jaartal?

1612
A
16e eeuw v. Chr
B
16e eeuw n. Chr.
C
17e eeuw v. Chr.
D
17e eeuw n. Chr.

Slide 27 - Quizvraag


➤Uit welke eeuw is het volgende jaartal?

31
A
1e eeuw v. Chr
B
1e eeuw n. Chr.
C
2e eeuw v. Chr.
D
2 eeuw n. Chr.

Slide 28 - Quizvraag

Uit welke eeuw is het volgende jaartal?

299 v. Chr.
A
2e eeuw v. Chr
B
2e eeuw n. Chr.
C
3e eeuw v. Chr.
D
3 eeuw n. Chr.

Slide 29 - Quizvraag

Bij de vorige vragen heb je gezien hoe tijdbalken eruit zien.

Wat is er niet goed aan deze tijdbalk?
A
Een tijdbalk moet altijd beginnen bij het jaar 1
B
Een tijdbalk heeft altijd perioden van 100 jaar
C
Een tijdbalk heeft altijd de perioden in gelijke stukken verdeeld
D
Een tijdbalk heeft altijd als laatste jaartal, het huidige jaar

Slide 30 - Quizvraag

Waarom noemen we de middeleeuwen zo?
A
Men vond dat de middeleeuwen een donkere periode was tussen twee 'lichte' perioden in
B
De mensen vonden dat zij midden in het leven stonden.
C
De mensen dachten dat de wereld over de helft van de tijd zou vergaan.
D
Dat is zo genoemd omdat het ongeveer halverwege onze tijd en de oudheid is.

Slide 31 - Quizvraag

de middeleeuwen bestaat uit 2 tijdvakken en is daarmee de langste periode op de tijdbalk
A
waar
B
niet waar

Slide 32 - Quizvraag