Kapitel 6 Lektion 4

Willkommen
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Willkommen

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag: 
Uitleg Grammatik C
Je maakt Lektion 4
Je bereidt je voor op het so van volgende week. 

Slide 2 - Tekstslide

Grammatik C: 
grammatica
Ik kan de voltooid tegenwoordige tijd van zowel sterke als zwakke werkwoorden gebruiken
Grammatik C, Seite 131

Slide 3 - Tekstslide

Das Perfekt ( de voltooide tijd)
Es gibt zwei Sorten :
- Schwache Verben : als de stamklinker niet verandert in de verleden tijd, is het werkwoord zwak. Hierbij eindigt het werkwoord op –t of –et.
- Starke Verben: als de stamklinker wel verandert in de verleden tijd, is het werkwoord sterk. Hierbij eindigt het werkwoord op –en

Slide 4 - Tekstslide

Das Perfekt --> schwach
3 Möglichkeiten:

1: ich habe gewohnt
2: ich habe geredet
3: ich habe trainiert ( werkwoorden met –ieren op het einde)

Slide 5 - Tekstslide

Das Perfekt --> stark
1: ich habe gelesen ( vorm van haben )
2: ich bin gefahren ( vorm van sein)

haben: het grootste gedeelte van de werkwoorden hebben haben als hulpwerkwoord
sein: werkwoorden die een beweging uitdrukken, hebben ‘sein’ als hulpwerkwoord.

Slide 6 - Tekstslide

Let op: 
Veel zwakke en sterke werkwoorden hebben haben als hulpwerkwoord. 
Werkwoorden met een beweging hebben 'sein' als hulpwerkwoord. 

ich bin gelaufen 
wir sind viel gereist

Slide 7 - Tekstslide

Leerstof voor het So van volgende week: 

Handbuch 42 Bladzijde 89, je leert alle rijtjes. 

Slide 8 - Tekstslide

Oefenen
Je gaat alvast met deze grammatica oefenen!

Slide 9 - Tekstslide

Het voltooid deelwoord van kaufen
A
gekauft
B
kauft
C
kauf
D
gekauft

Slide 10 - Quizvraag

Wie lange .......... du am Montag ..........?
timer
0:20
A
hat trainiert
B
hast trainiert
C
haben getrainiert
D
hat trainieren

Slide 11 - Quizvraag

Ich habe Fußball ……
A
geseht
B
gesehen

Slide 12 - Quizvraag

Perfekt: reisen
Du ............ immer mit dem Flugzeug......, stimmt's?
A
hast gereist
B
hast gereisen
C
bist gereist
D
bist gereisen

Slide 13 - Quizvraag

Huiswerk:
Je maakt paragraaf 6.4 . 
Volgende week heb je een SO over: 

Lektion 1-4 woorden + zinnen
Grammatik ABC
Bladzijde 89-92 van je Handbuch 

Slide 14 - Tekstslide