1+2 begrippen en berekeningen

Hoe mensen het gedrag van elkaar beinvloeden
A
sociale beinvloeding
B
commerciele beinvloeding
C
ideeele reclame
1 / 17
volgende
Slide 1: Quizvraag
EconomieMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 3

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Hoe mensen het gedrag van elkaar beinvloeden
A
sociale beinvloeding
B
commerciele beinvloeding
C
ideeele reclame

Slide 1 - Quizvraag

De Marketingmix =
A
de 6 P's
B
de positionering
C
Het assortiment

Slide 2 - Quizvraag


Wat betekent Nibud?
A
Nationaal Instituut voor Bestedingspatronen
B
Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting
C
Nieuw Bureau Uitgaven en Duurzaamheid
D
Nederlands Onderzoeksinstituut voor Jongerenbeleid

Slide 3 - Quizvraag

wat s het consumentenrecht?
A
wetten en regels die jou moeten beschermen als consument
B
wetten er regels die de fabrikant moeten beschermen
C
wetten en regels die de overheid helpt

Slide 4 - Quizvraag

Wat is een keurmerk?
A
Het logo op je kleren
B
Een logo waarmee een bepaald kwaliteit wordt beloofd
C
Een merk van een goed product
D
Een merk

Slide 5 - Quizvraag

Je wilt over een jaar een nieuwe laptop kopen voor € 1280. Van je ouders krijg je € 500. Hoeveel moet je per maand reserveren?
A
€ 55
B
€ 60
C
€ 65
D
€ 70

Slide 6 - Quizvraag

Wat is subsidie?
A
Geld waar je recht op hebt
B
Financiële steun van de overheid
C
Belastingfraude
D
Extraatje van de overheid

Slide 7 - Quizvraag

Milan wordt over twee jaar 18. Dan wil hij een auto kopen. Het type auto dat hij wil, kost tweedehands € 5.500. Hij heeft al € 2.000 gespaard. De rest moet hij reserveren.
Welk bedrag moet Milan de komende tijd per maand reserveren?
A
€ 3500
B
€ 229,17
C
€ 291,67
D
€ 145,83

Slide 8 - Quizvraag

Wat is een begroting?
A
een overzicht van uitgaven
B
overzicht van inkomsten
C
het op elkaar afstemmen van uitgaven en inkomsten
D
overzicht van verwachte uitgaven en inkomsten

Slide 9 - Quizvraag

Percentage berekenen
Percentage = (aantal of bedrag ÷ totaal) × 100

Je krijgt € 30 korting op een jas van € 125.
Hoeveel % korting heb je gekregen?

Slide 10 - Open vraag

Formule voor %
percentage:100xtotaal
15% van 350=?

Slide 11 - Open vraag

Wat is een voorbeeld van een A-merk?
A
Coca Cola
B
River Cola
C
Jumbo Cola

Slide 12 - Quizvraag

Telefoonabonnement €26,- per maand = ..... per week
A
€ 5,50
B
€ 6,-
C
€ 6,50
D
€7,-

Slide 13 - Quizvraag

Wanneer je van maanden naar weken wilt rekenen moet je ....
A
eerst :12, daarna x52
B
eerst x12, daarna :52
C
eerst :52, daarna x 12
D
eerst x52, daarna :12

Slide 14 - Quizvraag

wat is een A merk
A
het bekendste merk
B
het goedkoopste merk
C
het duurste merk
D
het nieuwste merk

Slide 15 - Quizvraag

Een HP laptop kost bij Coolblue € 529. Bij Bol.com kost dezelfde laptop € 499.
Bereken hoeveel procent de laptop bij Coolblue [duurder] is dan bij Bol.com.
Een prijsverschil in procenten berekenen
(nieuw - oud) : oud x 100

Let op! Als je prijzen moet vergelijken tussen winkels, kijk dan naar de vraagstelling. Moet je uitrekenen hoeveel iets duurder is? Dan moet de uitkomst van nieuw - oud een positief getal zijn. Moet je uitrekenen hoeveel iets goedkoper is? Dan moet de uitkomst van nieuw - oud een negatief getal zijn.

Slide 16 - Open vraag

Een nieuwe telefoon kost normaal € 649. Tijdens een actie kost de telefoon € 449.
Bereken het prijsverschil in procenten.

Slide 17 - Open vraag