Tupker taaltraining les 10

Tupker taaltraining les 10
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2MBOStudiejaar 4

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Tupker taaltraining les 10

Slide 1 - Tekstslide

Het tegenovergestelde van kort is ....
A
long
B
lang
C
lung
D
laing

Slide 2 - Quizvraag

Het tegenovergestelde van duur is ....
A
goedkoop
B
koopgoed
C
kopengoed
D
goedkopen

Slide 3 - Quizvraag

Het tegenovergestelde van saai is ....
A
lief
B
makkelijk
C
interessant
D
belangrijk

Slide 4 - Quizvraag

Het tegenovergestelde van lekker is ....
A
onlekker
B
vies
C
zwaar
D
lelijk

Slide 5 - Quizvraag

Het tegenovergestelde van smal is ....
A
dicht
B
dik
C
lang
D
breed

Slide 6 - Quizvraag

Het tegenovergestelde van schoon is ....
A
lelijk
B
kapot
C
vies
D
zuur

Slide 7 - Quizvraag

Het tegenovergestelde van arm is ....
A
been
B
rijk
C
sterk
D
laat

Slide 8 - Quizvraag

Het tegenovergestelde van mogelijk is ....
A
moeilijk
B
makkelijk
C
onmogelijk
D
slecht

Slide 9 - Quizvraag

Het tegenovergestelde van zwaar is ....
A
zoet
B
licht
C
hoog
D
zacht

Slide 10 - Quizvraag

De flat is ............ dan de kerk (hoog)
A
hoge
B
hoger
C
hooger
D
hoogst

Slide 11 - Quizvraag

Ik heb drie kinderen. Mijn zoon is het ................... (jong)
A
jonger
B
jongde
C
jongest
D
jongst

Slide 12 - Quizvraag

Mijn moeder kan .................. zingen dan mijn vader. (goed)
A
goeder
B
goedst
C
beter
D
best

Slide 13 - Quizvraag

Mariska drinkt .................. bier dan wijn. (graag)
A
liever
B
grager
C
graagst
D
liefst

Slide 14 - Quizvraag

Het schrijfexamen is het .................. (moeilijk)
A
moeilijke
B
moeilijker
C
moeilijkts
D
moeilijkst

Slide 15 - Quizvraag

Simon drinkt .................. water dan Ali. (weinig)
A
minder
B
minst
C
weiniger
D
weinigst

Slide 16 - Quizvraag

Schrijf de juiste werkwoordvorm op

Slide 17 - Tekstslide

Mijn broer ................. de eieren. (koken)

Slide 18 - Open vraag

Mijn dochter .................... blij. (zijn)

Slide 19 - Open vraag

Waar ................... jij? (werken)

Slide 20 - Open vraag

De buren .................... erg aardig. (zijn

Slide 21 - Open vraag

U ................ wel erg gevaarlijk! (doen)

Slide 22 - Open vraag

Wie ................... de mayonaise? (hebben)

Slide 23 - Open vraag

.................. u wel eens te laat? (zijn)

Slide 24 - Open vraag