H4.4 - Oplosbaarheid en Molariteit

§4.2 + §4.4 - Zouten in water + Molariteit


Hoe worden zouten gevormd?
Ionsoorten leren kennen
Namen en formules van zouten opstellen
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

§4.2 + §4.4 - Zouten in water + Molariteit


Hoe worden zouten gevormd?
Ionsoorten leren kennen
Namen en formules van zouten opstellen

Slide 1 - Tekstslide

H4 - Zouten en Zoutoplossingen
Paragrafen:
  • Zouten, namen en formules  §4.1
  • Zouten in water §4.2
  • Zouthydraten §4.3
  • Molariteit §4.4

Slide 2 - Tekstslide

H4 - Zouten en Zoutoplossingen
Paragrafen:
  • Zouten, namen en formules §4.1
  • Zouten in water §4.2
  • Zouthydraten §4.3
  • Molariteit §4.4

Slide 3 - Tekstslide

Na deze paragraaf (§4.4):
Weet ik:
  • wat Molariteit inhoud

Kan ik:
  • rekenen met de molariteit van (zout) oplossingen

Slide 4 - Tekstslide

Uitleg §4.2 - Zouten in water

  • Lossen wel of niet op...
  • -> Oplosbaarheid verschilt per zout
  • => Binas T. 45A

  • Bepaal oplosbaarheid:
  • Keukenzout? (NaCl)
  • AgCl ?
  • AgNO3 ?

Slide 5 - Tekstslide

Uitleg §4.2
  • Goed oplosbaar zout 
  • -> 'verdwijnt' in water

  • => valt het uiteen in ionen
  • => niet zichtbaar met blote oog

Slide 6 - Tekstslide

Uitleg §4.2
  • De ionen worden omringd door watermoleculen (gehydrateerd) en komen zo los.
  • In de oplossing zitten dus individuele losse ionen:

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Uitleg §4.4 - Concentratie / Molariteit
  • Concentratie (symbool c) 
  • => hoeveelheid opgeloste stof (meestal gram) per volume eenheid (meestal Liter) in de oplossing.
  • c = m : V   (let op: volume van de oplossing, niet de opgeloste stof)

  • Molariteit  
  • => is de concentratie in mol per Liter:  [X] = n : V
  • (let op: volume van de oplossing, niet de opgeloste stof)


Slide 9 - Tekstslide

Uitleg §4.4 - Concentratie / Molariteit
  • Concentratie en Molariteit zeggen dus allebei iets over hoeveel stof er per volume (per Liter dus) is opgelost.

  • Concentratie zegt hoeveel gram er is opgelost => in g/L (gram per liter)
  • Molariteit zegt hoeveel mol er is opgelost => in mol/L (mol per liter)

  • In de scheikunde wordt de Molariteit veel meer gebruikt.

Slide 10 - Tekstslide

Uitleg §4.4 - Molariteit
Notatie Molariteit: je noteer molariteit als rechte haken om de formule van de opgeloste stof.

Voorbeelden:
[C6H12O6] = molariteit van opgeloste glucose
[Na+] = molariteit van de opgeloste natrium-ionen
[CO32-] = molariteit van de opgeloste carbonaationen

Slide 11 - Tekstslide

Uitleg §4.4 - Molariteit
Notatie Molariteit: je noteer molariteit als rechte haken om de formule van de opgeloste stof.

Voorbeelden:
[Na+] = 0,10 M
Hier staat: de molariteit van Na+ ionen is 0,10 mol per liter oplossing.
Je zegt ook wel: de Na+ concentratie is 0,10 molair.

Slide 12 - Tekstslide

Je kunt dus niet in 1 stap van massa naar molariteit!

Slide 13 - Tekstslide

Voorbeeld 1

Je lost 2,4 mol glucose (C6H12O6) op in 8,0 Liter water. 
Bereken de molariteit van de oplossing. 
  • We gebruiken de formule : 
  •  [x] = n / V

  • n = aantal mol = 2,4 mol
  • V = volume (in L) = 8,0
  • [C6H12O6] = molariteit 

  • [C6H12O6] = 2,4 / 8,0
  • [C6H12O6] = 0,30 mol / L
  •                      = 0,30 M

Slide 14 - Tekstslide

Voorbeeld 2

Je lost 1,42 mol glucose (C6H12O6) op in 3,50 Liter water. 
Bereken de molariteit van de oplossing . 

Slide 15 - Tekstslide

Je lost 1,42 mol glucose op in 3,50 liter water. Bereken
[C6H12O6]
A
0,4 M
B
2,5 M
C
0,406 M
D
2,46 M

Slide 16 - Quizvraag

Voorbeeld 2

Je lost 1,42 mol glucose (C6H12O6) op in 3,50 Liter water. 
Bereken de molariteit van de oplossing. 
  • We gebruiken de formule : 
  •  [x] = n / V

  • n = aantal mol = 1,42 mol
  • V = volume (in L) = 3,50 L
  • [C6H12O6] = molariteit = ?

  • [C6H12O6] = 1,42 / 3,50
  • [C6H12O6] = 0,406 mol / L
  •                      = 0,406 M

Slide 17 - Tekstslide

Voorbeeld 3

Je lost 9,42 gram glucose (C6H12O6) op in 2,50 Liter water. 
Bereken de molariteit van de oplossing. 
  • Eerst van gram -> mol berekenen

Slide 18 - Tekstslide

Bereken hoeveel mol glucose overeenkomt met 9,42 gram glucose. Gebruik BINAS 98.

Slide 19 - Open vraag

Voorbeeld 3

Je lost 9,42 gram glucose (C6H12O6) op in 2,50 Liter water. 
Bereken de molariteit van de oplossing. 
  • Eerst van gram -> mol berekenen

  • Molmassa = 180,16 g/mol
  • 9,42 / 180,16 = 0,0522868 mol


  • Nu kan je verder

Slide 20 - Tekstslide

Je lost dus 0,0522868 mol glucose op in 2,50 liter water. Bereken [ C6H12O6 ].

Slide 21 - Open vraag

Voorbeeld 3

Je lost 9,42 gram glucose (C6H12O6) op in 2,50 Liter water. 
Bereken de molariteit van de oplossing. 
  • Eerst van gram -> mol 

  • Molmassa = 180,16 g/mol
  • 9,42 / 180,16 = 0,0522868 mol

  • n = aantal mol = 0,0523... mol
  • V = volume (in L) = 2,50 L
  • [C6H12O6] = molariteit = ?

  • [C6H12O6] = 0,0522868  / 2,50
  • [C6H12O6] = 0,0209 M

Slide 22 - Tekstslide

Voorbeeld 4

Je lost 3,262 mol natriumchloride (NaCl) op in 1,500 Liter water. 

Bereken de molariteit van de chloride-ionen in de oplossing. 

Slide 23 - Tekstslide

Wat is de juiste oplosvergelijking van natriumchloride?
A
2 NaCl → 2 Na + Cl₂
B
NaCl → Na⁺ + Cl⁻
C
2 Na + Cl₂ → 2 NaCl
D
Na⁺ + Cl⁻ → NaCl

Slide 24 - Quizvraag

Voorbeeld 4

Je lost 3,262 mol natriumchloride (NaCl) op in 1,500 Liter water. 

Bereken de molariteit van de chloride-ionen in de oplossing. 
Oplosvergelijking:
1 NaCl -> 1 Na+ + 1 Cl-




Slide 25 - Tekstslide

Hoeveel mol Na+ ontstaat er dus uit 3,262 mol NaCl?
A
3,262 mol
B
1,631 mol
C
6,524 mol
D
0,8155 mol

Slide 26 - Quizvraag

Voorbeeld 4

Je lost 3,262 mol natriumchloride (NaCl) op in 1,500 Liter water. 

Bereken de molariteit van de chloride-ionen in de oplossing. 
  • Oplosvergelijking:
  • 1 NaCl -> 1 Na+ + 1 Cl- 
  • 3,262 mol : 3,262 mol

  • n = aantal mol = 3,262 mol
  • V = volume (in L) = 1,500 L

  • [Cl-] = 3,262 / 1,500
  • [Cl-] = 2,175 M




Slide 27 - Tekstslide

Voorbeeld 5

Je lost 3,0 mol natriumchloride (NaCl) op in 500 mL water. 

Bereken de molariteit van de natrium-ionen in de oplossing. 

Slide 28 - Tekstslide

We lossen 3,0 mol natriumchloride op in 500 mL water.
Hoeveel mol natriumionen heb je in de oplossing?

A
1,5 mol
B
3,0 mol
C
4,5 mol
D
6,0 mol

Slide 29 - Quizvraag

We lossen 3,0 mol natriumchloride op in 500 mL water.
Wat is de molariteit van natriumionen in de oplossing?
A
0,75 mol/L
B
1,5 mol/L
C
3,0 mol/L
D
6.0 mol/L

Slide 30 - Quizvraag

Voorbeeld 5

Je lost 3,0 mol natriumchloride (NaCl) op in 500 mL water. 

Bereken de molariteit van de natrium-ionen in de oplossing. 
  • Oplosvergelijking:
  • 1 NaCl -> 1 Na+ + 1 Cl-
  • 3,0 mol : 3,0 mol

  • n = aantal mol = 3,0 mol
  • V = volume (in L) = 0,500 L

  • [Na+] = 3,0 / 0,500
  • [Na+] = 6,0 M


Slide 31 - Tekstslide

Voorbeeld 6

Je lost 0,034 mol natriumsulfaat (Na2SO4) op in 1500 mL water. 

Bereken de [Na+

Slide 32 - Tekstslide

Geef de oplosvergelijking van natriumsulfaat
A
Na2SO4>2Na++S2+2O2
B
Na2SO4>2Na++SO42
C
Na2SO4>2Na+SO4
D
Na2SO4>Na2++SO42

Slide 33 - Quizvraag

Voorbeeld 6

Je lost 0,034 mol natriumsulfaat (Na2SO4) op in 1500 mL water. 

Bereken de [Na+
  • Oplosvergelijking:
  • 1 Na2SO4 -> 2 Na+ + 1 SO42-




Slide 34 - Tekstslide

Wat is de mol verhouding tussen natriumsulfaat en de natrium-ionen die ontstaan?
A
Na2SO4:Na+=1:2
B
Na2SO4:Na+=1:1
C
Na2SO4:Na+=2:1
D
Na2SO4:Na+=2:2

Slide 35 - Quizvraag

Je lost 0,034 mol Na2SO4 op in 1,500 liter water.
De molverhouding tussen Na2SO4 en Na+ = 1 : 2. Bereken [ Na+ ].

Slide 36 - Open vraag

Voorbeeld 6

Je lost 0,034 mol natriumsulfaat (Na2SO4) op in 1500 mL water. 

Bereken de [Na+
  • Oplosvergelijking:
  • 1 Na2SO4 -> 2 Na+ + 1 SO42-
  • 1,0 mol : 2,0 mol : 1 mol

  • n = aantal mol = 0,068 mol
  • V = volume (in L) = 1,500 L

  • [Na+] = 0,068 / 1,500
  • [Na+] = 0,045 M



Slide 37 - Tekstslide

Aan de slag 

  • Doorlezen §4.4 + §4.2
  • Maken:
     * §4.4 => opdr. 38, 39, 40, 43, 44, 47

  • Afmaken
     * §4.2 => opdr. 15, 17, 19, 21
     * §4.1 => opdr. 3, 4, 5, 8, 10, 12



  • Fluisterend overleggen met buur of werken met muziek

  • Vraag? Steek je hand op
  • Af? => Geen huiswerk

Slide 38 - Tekstslide

Meer oefenen
We gaan nog oefenen met een paar sommen

Maar: Snap je het? Geen vragen?
=> Ga dan zelfstandig verder werken aan de 'toets' die klaar staat

Slide 39 - Tekstslide

We lossen 2,5 mol glucose op in 300 mL water. Wat is de molariteit van glucose?
A
0,75 M
B
0,083M
C
8,3 M
D
750 M

Slide 40 - Quizvraag

We lossen 100 g glucose (C6H12O6) op in 25 dL water. Bereken de molariteit.

Slide 41 - Open vraag

We lossen 100 g NaCl op in 0,50 L water. Bereken [Na+]

Slide 42 - Open vraag

We lossen 1,0 mol aluminiumsulfaat op in 2,0 L water.
Hoeveel mol aluminiumionen heb je in de oplossing?
A
0,50 mol/L
B
1,0 mol/L
C
1,5 mol/L
D
2,0 mol/L

Slide 43 - Quizvraag

oplosvergelijking:  Al2(SO4)3 (s) -> 2 Al 3+ (aq)  +   3 SO4 2- (aq)
molverhouding:              1        :                    2           :                3
dus:                                     1,0 mol               2,0 mol                 3,0 mol  


Slide 44 - Tekstslide

We lossen 1,0 mol aluminiumsulfaat op in 2,0 L water. Dus 2,0 mol aluminiumionen in de oplossing.
Wat is de molariteit van de aluminiumionen in de oplossing?
A
0,5 mol/L
B
1,0 mol/L
C
2,0 mol/L
D
6.0 mol/L

Slide 45 - Quizvraag

oplosvergelijking:  Al2(SO4)3 (s) -> 2 Al 3+ (aq)  +   3 SO4 2- (aq)
molverhouding:              1        :                    2           :                3
dus:                                     1,0 mol               2,0 mol                  3,0 mol

                        [Al3+ ] = n : V 
                        [Al3+ ] = 2,0 : 2,0  L = 1,0 M


Slide 46 - Tekstslide

Molariteit
We lossen 6,0 gram calciumchloride op in water.
Er ontstaat een oplossing met een volume van 500 mL.
        a.    Bereken het aantal mol opgeloste calciumchloride.
        b.     Bereken de molariteit van de ionconcentraties. 
                 (dus de molariteit van de calciumionen en de chloride-ionen)
    

Slide 47 - Tekstslide

We lossen 6,0 gram calciumchloride op in water. Er ontstaat een 500 mL oplossing.
a. Bereken het aantal mol opgeloste calciumchloride.
b. Bereken de molariteit van de ionconcentraties.
(dus de molariteit van de calciumionen en de chloride-ionen)

Slide 48 - Open vraag

Molariteit
We lossen 6,0 gram calciumchloride op in water.
Er ontstaat een oplossing met een volume van 500 mL.
        a.    Bereken het aantal mol opgeloste calciumchloride.
        b.     Bereken de molariteit van de ionconcentraties.
    
    a.      m = 6 gram calciumchloride: CaCl2
             M = 110,98 g · mol -1
             n = m : M = 6,0 : 110,98 = 0,054 mol

Slide 49 - Tekstslide

Molariteit
We lossen 6,0 gram calciumchloride op in water.
Er ontstaat een oplossing met een volume van 500 mL.
        a.     6,0 gram calciumchloride  = 0,054 mol   
        b.     Bereken de molariteit van de ionconcentraties.
    
       b.    oplossen:         CaCl2 (s)   ->    Ca2+ (aq) + 2 Cl- (aq)
                molverhouding:          1                  1                     2
                aantal mol              0,054 mol    0,054 mol    0,11 mol
                [Ca ] = 0,054 : 0,500 L = 0,11 mol · L-1   = 0,11 M (molair) 
                [Cl -]    = 0,11 : 0,500 L = 0,22 mol · L-1  = 0,22 M (molair)            

Slide 50 - Tekstslide

Aan welke onderwerpen moet ik komende tijd nog aandacht besteden?

Slide 51 - Open vraag