3V: Paragraaf 4.2 Een goed idee?

Bedrijfseconomie
Pincode Hoofdstuk 4. Hoe ondernemend ben je?
  1. Een eigen bedrijf?
  2. Een goed idee?
  3. Hoe verkoop is mijn idee?
  4. Wie doet wat?

Toets in toetsweek: H4+H5
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Bedrijfseconomie
Pincode Hoofdstuk 4. Hoe ondernemend ben je?
  1. Een eigen bedrijf?
  2. Een goed idee?
  3. Hoe verkoop is mijn idee?
  4. Wie doet wat?

Toets in toetsweek: H4+H5

Slide 1 - Tekstslide

Opgave 8

Bekijk tabel 1. Bedrijven die minder dan € 200.000 winst maken, betalen 20% vennootschaps-belasting (VPB). De inkomstenbelasting (IB) tot € 20.000 is 36,55%.
a. Bij welke ondernemingsvorm(en) betaal je (over de winst) vennootschapsbelasting (VPB)?
  • bij een BV en een NV (de natuurlijk personen eenmanszaak en VoF betalen IB over de winst)
b. Bereken of een bedrijf dat € 25.000 winst maakt fiscaal voordeel heeft bij een natuurlijke of rechtspersoon.
  • bij een rechtspersoon is de vennootschapsbelasting € 25.000 × 0,20 = € 5.000.
  • bij een natuurlijk persoon bereken je eerst het bedrag waarover je belasting moet betalen: winst – zelfstandigenaftrek – startersaftrek = € 25.000 – € 7.280 – € 2.123 = € 15.597. De vrijstelling is 14% = € 25.000 × 14/100 = € 3.500. Je moet aan belasting betalen (€ 15.597 – € 3.500) × 36,55 /100= € 4.421 



Slide 2 - Tekstslide

Ondernemingsplan
Als je een bedrijf wilt beginnen schrijf je een ondernemingsplan.
  • doel
  • verwachtingen
  • inschatten van risico’s



Slide 3 - Tekstslide

Ondernemingsplan
Je krijgt nu een filmpje van de KvK te zien over het belang van een ondernemingsplan.
De kijkvraag is: wat moet er volgens het filmpje allemaal in staan?

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Ondernemingsplan
De kijkvraag is: wat moet er volgens het filmpje allemaal in staan?
  • Wat wil ik doen?
  • Waar vestigen?
  • Welke rechtsvorm?
  • Is er markt?
  • Klanten vinden?
  • Hoeveel geld?

... en bij de interviews kwam naar voren:
  • Communicatie, financiën, doelgroep en product
  • Concreet maken en focussen

Slide 6 - Tekstslide

Ondernemingsplan
Een ondernemingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:
  1. Bedrijfsidee
  2. Financieel plan
  3. Organisatie van het bedrijf
  4. Marktonderzoek en marketingplan
  5. Persoonlijke gegevens

Slide 7 - Tekstslide

Marktonderzoek
Marktonderzoek: breng je de markt voor jouw product in kaart. 
De markt bestaat uit de vragers (klanten) en aanbieders (concurrenten).



Dat kan op 2 manieren:
  1. deskresearch: op zoek naar informatie die er al is (bijv. op internet)
  2. fieldresearch: op zoek naar nieuwe informatie (bijv. interview of enquête)

Slide 8 - Tekstslide

SWOT-analyse
SWOT staat voor:
  • Strengths = Sterktes
  • Weaknesses = Zwaktes
  • Opportunities = Kansen
  • Threats = Bedreigingen

Slide 9 - Tekstslide

Financieel plan
Hoeveel geld je nodig hebt en hoe je aan dat geld komt. 

  1. Investerings begroting = hoeveel geld heb je nodig voor bedrijfsmiddelen zoals computers en machines?
  2. Financierings begroting = hoe ga je de investeringen betalen?
  3. Exploitatie begroting = wat zijn de verwachte opbrengsten en kosten?
  4. Liquiditeits begroting = wat zijn de verwachte inkomsten en uitgaven?

Slide 10 - Tekstslide

Maken opgave 25 blz. 113
Klaar? Ga verder met 15 t/m 24
timer
10:00

Slide 11 - Tekstslide

Aan de slag met 15 t/m 26



Wat je niet af krijgt is huiswerk

Slide 12 - Tekstslide