Hoofdstuk 4. EHBO 2023

Hoofdstuk 4
Stoornissen in de vitale functies
1 / 69
volgende
Slide 1: Tekstslide
EHBOMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

In deze les zitten 69 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 150 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 4
Stoornissen in de vitale functies

Slide 1 - Tekstslide

Welkom:

  • Tas is opgeruimd in de kast.
  • Telefoon is in je tas en anders in de koffer
  • Oortjes uit je oren en opruimen
  • Eigen boek op tafel (EHBO K12)
  • Pen op tafel/etui

Heb je dit in orde dan mag je deelnemen aan de les
timer
5:00

Slide 2 - Tekstslide

Doelstellingen
Aan het eind van dit hoofdstuk weet je:
  • Wat bedoeld wordt met ABCDE-methode;
  • Hoe je stoornissen in het bewustzijn signaleert en controleert;
  • Hoe je stoornissen in de beademing signaleert en controleert;
  • Wat je moet doen bij een actieve bloeding;
  • Hoe je symptomen van een shock herkent en hoe je moet handelen.

 

Slide 3 - Tekstslide

deze week

4.3 ABCDE-methode:                                    bladzijde 92

4.4 Controleren bewustzijn:                           bladzijde 93

      Flauwte:                                                   bladzijde 101

      Epilepsie:                                                 bladzijde 104

      Beroerte:                                                  bladzijde 105

4.5 Controle van de ademhaling:                   bladzijde  107

4.6 Controle van de circulatie:                       bladzijde 113

      Actieve bloeding:                                      bladzijde 113

      Shock:                                                      bladzijde 116



timer
20:00

Slide 4 - Tekstslide

ABCDE-methode
De ABCDE-methode; een werkwijze waarbij hulp wordt verleend volgens het principe: ‘Behandel altijd allereerst dat wat levensbedreigend is’.
 
ABCDE staat voor:
A - Airway: beoordeel of de lucht-/ademweg vrij is of maak deze vrij.
B – Breathing: kijk, luister en voel of er een ademhaling is.
C – Circulation: beoordeel of er symptomen zijn van een bedreigde circulatie door bijvoorbeeld een ernstige bloeding.
D – Disabilities: bekijk of er er sprake is van een bewustzijnsstoornis. Bijvoorbeeld door epilepsie of pijn aan nek, wervel.
E – Exposure/environment: beoordeel van top-teen of er letsel is, zoals koude- en warmteletsels, (kleine) wonden, kneuzingen, breuken, etc.


Slide 5 - Tekstslide

Lezen en maken ABCDE-methode:
Lezen 4.3 blz. 92
Maken opdracht 4.01 blz. 92
timer
3:00

Slide 6 - Tekstslide

Bij een stoornis in de vitale functies (in één van de drie vitale organen) is het belangrijk dat je het bewustzijn controleert.
Mogelijke situaties van bewustzijn:
1. Het slachtoffer is bij bewustzijn en alert
2.Het slachtoffer is bij bewustzijn maar niet alert
3.Het slachtoffer verliest het bewustzijn geleidelijk
4.Het slachtoffer is bewusteloos   





Slide 7 - Tekstslide

Het controleren van het bewustzijn :

  • Als het slachtoffer ligt, kniel je op beide knieën aan de kant van het gezicht.
  • Schud voorzichtig aan de schouders van het slachtoffer. Hou rekening met eventuele botbreuken of letsel aan de nek of de rug.
  •  Spreek het slachtoffer duidelijk aan. Je vraagt: “hallo mevrouw (of meneer), hoe gaat het?”
  • Bij geen reactie, probeer er achter te komen wat er is gebeurd en wat het slachtoffer mankeert.
  • Bij geen reactie en als slachtoffer buiten bewustzijn is, dan dreigt er levensgevaar.
  • Vraag hulp van een omstander. Je wijst iemand aan

Slide 8 - Tekstslide

Lezen en maken:
Lezen 4.4 blz. 93 
Maken opdrachten 4.02 t/m 4.04  blz. 94
timer
5:00

Slide 9 - Tekstslide

Stabiele zijligging
  • Om de luchtweg open te houden leg je het slachtoffer in de stabiele zijligging;
  •  Door de stabiele zijligging, ligt het slachtoffer op de zij, zodat deze niet makkelijk terugrolt.
 

Slide 10 - Tekstslide

opdracht 4.05 Eerste hulp bij bewusteloosheid blz 100

Slide 11 - Tekstslide

Lezen en maken:
Lezen 'controle van het bewustzijn'  blz. 98 
Maken opdrachten 4.05  blz. 100
Lezen 'Flauwte' blz. 101/102
Maken opdracht 4.06 blz. 102
timer
5:00

Slide 12 - Tekstslide

Flauwte
Een flauwte is een kortdurende stoornis in het bewustzijn.
 
  • Je valt flauw als er minder bloed naar je hersenen wordt gevoerd;
  • Daardoor krijgen de hersenen minder zuurstof en geven ze onvoldoende prikkels naar de spieren;
  •  Je lichaam raakt uit evenwicht, je wordt draaierig en duizelig. Hierdoor val je

Slide 13 - Tekstslide

Epilepsie

Epilepsie is een aandoening die zich uit in de vorm van aanvallen.
  • Het is een soort kortsluiting in de hersenen;
  • De aanvallen ontstaan door een plotselinge, tijdelijke verstoring van de elektrische prikkeloverdracht in de hersenen;
  • Er zijn veel verschillende soorten aanvallen.


Slide 14 - Tekstslide

Opdracht 4.07 Epilepsie blz. 104

Slide 15 - Tekstslide

Epilepsie


 

Wat doe je?


  • Bel of laat 1-1-2 bellen als het slachtoffer in de aanval blijft of bewusteloos blijft. Zet je telefoon op de luidsprekerstand.
  • Voorkom dat het slachtoffer zich bezeert.
  • Stop niets in de mond van het slachtoffer.
  • Slachtoffer bekend met epilepsie? Wacht kort het verloop van de aanval af  voordat je 1-1-2 belt. (De aanval mag zeker niet langer dan 5 minuten duren dan 1-1-2 bellen)

Slide 16 - Tekstslide

Lezen en maken:
Lezen 'Epilepsie' 
Maken opdrachten 4.07  blz. 104

timer
3:00

Slide 17 - Tekstslide

Beroerte
  • Ook CVA genoemd
  •  Letterlijk een ‘ongeluk van de bloedvaten in de hersenen’.
 
Oorzaken kunnen zijn:
  • Herseninfarct: Een slagader in de hersenen raakt vernauwd of verstopt, waardoor een deel van de hersenen te weinig zuurstof krijgt.
  • Hersenbloeding: Een bloedvat kan scheuren, waardoor er bloed in en rondom de hersenen stroomt. Het bloed drukt een deel van het hersenweefsel weg.
  • TIA: Er komt tijdelijk minder bloed via de slagaderen in de hersenen. Dit kan korter dan 30 minuten, maar ook wel 24 uur duren.


Slide 18 - Tekstslide

Eerste hulp bij een beroerte
  • Bel 112, ook bij twijfel. Het herkennen van de signalen van een beroerte is van levensbelang. Hoe sneller je een beroerte herkent en 112 belt, hoe eerder de behandeling in het ziekenhuis kan starten.
  •  Leg het slachtoffer op de zij (stabiele zijligging).
  •  Doe de mond-spraak-arm test.
 



Slide 19 - Tekstslide

Opdracht 4.08a Wat is een beroerte? blz. 105

Slide 20 - Tekstslide

Lezen en maken:
Lezen 'Beroerte' blz 105 en 106
Maken opdrachten 4.08 en 4.09  blz. 105/106

timer
3:00

Slide 21 - Tekstslide

Controle van de ademhaling
Na het controleren van het bewustzijn beoordeel je altijd direct de ademhaling. Dit doe je door 10 seconden te:
  •  Kijken;
  •  Luisteren;
  •  Voelen.
 

Slide 22 - Tekstslide

Luchtwegbelemmering
Als je je verslikt, dan komt eten of drinken in de luchtpijp terecht.

 Er is een verschil tussen:
  •  Uitwendige luchtwegbelemmering: De luchtweg wordt belemmerd door iets aan de buitenkant van het lichaam. Vb. Een touw om de nek;
  •  Inwendige luchtwegbelemmering: De luchtweg wordt belemmerd doordat het slachtoffer zich verslikt in voedsel of in een voorwerp.

 Er is een verschil tussen:
  •  een lichte verslikking en;
  •  een ernstige verslikking.
 



Slide 23 - Tekstslide

Een lichte verslikking
  • Het slachtoffer heeft zich verslikt;
  • Het slachtoffer kan praten, hoesten en/of ademen.
Een ernstige verslikking
  • Het slachtoffer kan niet praten, hoesten of ademen;
  • Het slachtoffer is onrustig, in paniek;
  • Het slachtoffer grijpt mogelijk naar de keel;
  • Het slachtoffer probeert wanhopig adem te halen. Dit geeft soms een gierend geluid.
Bij een ernstige verslikking sla je het slachtoffer tussen de schouderbladen en dien
je buikstoten toe.



Slide 24 - Tekstslide



Een vreemd voorwerp in de luchtweg (bijvoorbeeld een snoepje) lokt altijd een hoestreactie uit.

Deze hoest is veel krachtiger en veiliger dan wat een hulpverlener doet.

Daarom moedig je een slachtoffer aan om te (blijven) hoesten.

 

Extra informatie
Als een slachtoffer blijft hoesten en last heeft met slikken of het gevoel heeft dater iets vast in zijn keel zit, verwijs je hem door naar een arts.

Slide 25 - Tekstslide

Lezen en maken:
Lezen 'controleren van de ademhaling' blz 107 en 112
Maken opdrachten 4.10 en 4.13  blz. 105/106

timer
5:00

Slide 26 - Tekstslide

Controleren van de circulatie

  • Actief bloedverlies: de bloeding is nog bezig. Het bloed stroomt gelijkmatig of in stoten uit de wond;
  • Dit is meestal bij een grote en ernstige wond;
  • Kan levensbedreigend zijn; geef direct druk op de wond.

Slide 27 - Tekstslide

Verschillende soorten verbanden.
Afhankelijk van de ernst van de wond:
  • Wonddrukverband: Bij een diepe wond.


  • Traumazwachtel: Bij ernstige bloedingen


  • Tourniquet: Bij levensbedreigend bloedverlies dat uit de wond spuit.
 







Slide 28 - Tekstslide

Shock
  • Dit is een levensbedreigende situatie;
  •  Als je in shock bent, is je bloeddruk te laag om je lichaam van voldoende bloed en zuurstof te voorzien.
 

Slide 29 - Tekstslide

Hoe ontstaat een shock?
Wat gebeurt er in het lichaam?
Hoe herken je een shock?
Wat is een shockspiraal?

Na deze les weet je wat een shock is en wat je aan het slachtoffer kunt zien.
Zo help je een slachtoffer beter en sneller en voorkom je het onnodig inschakelen van een ambulance.
Hou wel in gedachte dat wanneer je het niet vertrouwd je altijd 112 mag bellen.
Shock  (blz. 234)

Slide 30 - Tekstslide

Shockspiraal:


Als je het menselijk lichaam gaat bekijken kom je erachter dat er processen af kunnen spelen waar we eigenlijk niet over na hoeven te denken. Denk aan je hartslag en de ademhaling. Hier sta je niet bij stil maar het gaat in de normale gang van zaken gewoon door. Ook bij shock heeft het lichaam een procedure om de schade te proberen te beperken en zolang mogelijk in leven te blijven. Een goede manier om te zien hoe het verloop van shock is is door de shockcirkel/spiraal.

Slide 31 - Tekstslide

Wat is shock?

Veel bloedverlies kan leiden tot shock.

Dit is een levensbedreigende toestand.

De bloeddruk van het slachtoffer is te laag.

De lichaamscellen krijgen te weinig zuurstof en lopen schade op.

Oorzaken van shock
  • Ernstig in- of uitwendig bloedverlies
  • Extreem vochtverlies tijdens inspanning
  • Ernstige diaree in combinatie met braken en koorts
  • Ernstige infecties
  • Overgevoeligheid bij bijvoorbeeld insectensteken
  • Slecht functioneren van het hart, bijvoorbeeld een hartinfarct
Vitale organen
Bloed gaat naar de organen die nodig zijn om te overleven

Slide 32 - Tekstslide

Werking van de shockcirkel
Huid en slijmvliezen
Spieren en onderhuids bindweefsel
Spijsvertering, lever en milt
Nieren

Slide 33 - Tekstslide

Hoe herken je een shock?
  • Hart gaat sneller kloppen
  • Ademhaling wordt sneller en oppervlakkiger
  • Slachtoffer maakt een zieke indruk
  • SO is onrustig en angstig
  • Bleke/grauwe/vale gelaatskleur 
  • Bleke nagelbedden
  • Heeft dorst
  • SO voelt zich ellendig, onrustig en slap
  • SO heeft het koud, voelt koud en klam (zweterig) aan
  • SO kan hevige rug- of buikpijn hebben

Slide 34 - Tekstslide

Shock: Wat doe je?

Stop een mogelijk actieve bloeding door druk uit te oefenen op de wond                          

  • Bel of laat 1-1-2 bellen (met vermelding van (vermoeden) van shock).                             
  • Laat het slachtoffer met zo min mogelijk inspanning gaan liggen.                                
  • Voorkom afkoeling, gebruikt bijvoorbeeld een (reddings)deken.                                         
  • Laat het slachtoffer niet drinken, eten of roken.                                                          
  • Wanneer slachtoffer liever op de zij ligt of met opgetrokken knieën is dat geen probleem.                                                                                                                        
  • Controleer regelmatig bewustzijn en ademhaling.

Bekijk het volgende filmpje



Slide 35 - Tekstslide

Opdracht 4.17a Shock-symptomen en behandeling blz. 116 

Slide 36 - Tekstslide

Lezen en maken:
Lezen 'controleren van de circulatie' blz. 113 en 119
Maken opdrachten 4.14 en 4.19  blz. 113/121

timer
15:00

Slide 37 - Tekstslide

Doen:Deelopdracht 4.01 blz. 215 t/m 217
Controle van bewustzijn en ademhaling
Deze opdracht voer je uit in een groep van 3 leerlingen.

Leerling 1 rol eerste hulpverlener.
Leerling 2 rol van het slachtoffer.
Leerling 3 beoordeelt aan de hand van de scoringslijst.
( oefen 3 keer en wissel de rollen )
timer
15:00

Slide 38 - Tekstslide

Aanspreken, schudden, roep om hulp en ademhaling

Slide 39 - Tekstslide

Doen:Deelopdracht 4.03 blz. 223 t/m 227
Stabiele zijligging vanuit rugligging en van naar buik op rug leggen.
Deze opdracht voer je uit in een groep van 2 leerlingen:
  • Leerling 1 rol eerste hulpverlener.
  • Leerling 2 rol van het slachtoffer.
  •  Beoordeel aan de hand van de scoringslijst blz. 223/224.
( oefen 3 keer en wissel de rollen )
timer
15:00

Slide 40 - Tekstslide

stabiele zijligging blz. 223

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Tekstslide

Slide 45 - Tekstslide

Slide 46 - Tekstslide

Tekst

Slide 47 - Tekstslide

Slide 48 - Tekstslide

Slide 49 - Tekstslide

Draaien bewusteloos slachtoffer blz. 225

Slide 50 - Tekstslide

Doen:Deelopdracht 4.04 blz. 228 t/m 229
EHBO bij inwendige luchtweg belemmering.
Deze opdracht voer je uit in een groep van 3 leerlingen:
  • Leerling 1 rol eerste hulpverlener.
  • Leerling 2 rol van het slachtoffer.
  • Beoordelaar. (wissel telkens van rol)
  •  Beoordeel aan de hand van de scoringslijst blz. 228/229.
( in de scoringslijst staat een typ fout er staat van buik naar rug leggen het met zijn, eerste hulp bij inwendige luchtwegbelemmering) )
timer
15:00

Slide 51 - Tekstslide

4.04 a Verslikking/ verstikking

Slide 52 - Tekstslide

Verslikking
1.  Lichte verslikking
2. Ernstige verslikking

Slide 53 - Tekstslide

Slide 54 - Tekstslide

Slide 55 - Tekstslide

Bij een ernstige verslikking kan het slachtoffer niet meer praten, hoesten of ademen.

Dit is een noodgeval!

Het slachtoffer is meestal onrustig en in paniek.

Als je niet meer kunt ademen, verlies je je bewustzijn.


Wat doe je?

• Sla 5x tussen de schouderbladen.
• Geef 5x een buikstoot.
• Herhaal de 5 slagen tussen de schouderbladen en de 5 buikstoten.

  Dit doe je net zo lang totdat het ingeslikte voorwerp eruit komt.
• Bel 112 als het slachtoffer zijn bewustzijn verliest.

Een ernstige verslikking

Slide 56 - Tekstslide

Extra informatie
Door het geven van een buikstoot kan de buik van binnen beschadigen.

Als je buikstoten gegeven hebt, moet het slachtoffer altijd door de dokter onderzocht worden.


Het slachtoffer moet ook naar de dokter als:
• Hij blijft hoesten.
• Hij last houdt bij het slikken.
• Hij het gevoel heeft dat er iets vast in zijn keel zit.

Slide 57 - Tekstslide

Slide 58 - Tekstslide

Doen:Deelopdracht 4.05 EHBO bij actieve bloeding Blz. 230 t/m 233
Deze opdracht voer je onderdeel A t/m E zelfstandig uit.
 Onderdeel E bekijk je de twee video's .
timer
15:00

Slide 59 - Tekstslide

Nationale Campagne Stop de bloeding

Slide 60 - Tekstslide

Levensbedreigend bloedverlies

Slide 61 - Tekstslide

4.05 Actieve bloedingen. blz. 230 t/m 231 (extra info)

Wat wordt er bedoeld met actief bloedverlies?

  • Waarom moet er voldoende bloed door de bloedvaten stromen?

  • Wat zijn inwendige- en uitwendige bloedingen?

    Op welke manier handel je als eerste hulpverlener?




  • Slide 62 - Tekstslide

    Een actieve (uitwendige) bloeding herkennen



    Slide 63 - Tekstslide

    Hoe behandel je een actieve uitwendige bloeding?
    Wat doe je?
    Vraag het slachtoffer  zelf op de wond te drukken
    Laat het slachtoffer liggen als er kans op een shock bestaat
    Bel 1-1-2 of laat bellen. Zet de telefoon op luidspreker
    Oefen druk op de wond uit met de hand, een (wond)drukverband of een schone doek (theedoek)
    Bloeding uit het oor: houd het oor vrij, zodat bloed eruit kan lopen. Oefen geen druk uit.
    Blijf druk uitoefenen tot hulpdiensten gearriveerd zijn.
    Bij een (hevige) bloeding leg je je hand (liefst met wegwerphandschoen!) rechtstreeks op de wond. Verlies geen tijd door een steriel verband te zoeken. Ook een zakdoek of ander schoon textiel is bruikbaar.
    Denk aan veiligheid: trek wegwerphandschoenen aan als die beschikbaar zijn.

    Slide 64 - Tekstslide

    Aanleggen van een wonddrukverband
    Een (wond)drukverband bestaat uit het geven van druk met een elastisch zwachtel waarbij druk wordt uitgeoefend op de plek van de wond, zodat de bloeding wordt gestopt. Zorg ervoor dat het verband strak genoeg zit om de bloeding te stelpen, maar de volledige circulatie niet afsnoert. Als de huid om het verband blauw of gevoelloos wordt, moet je het verband wat losser maken, maar niet volledig verwijderen.
    Doel: Dichtdrukken van een hevige bloeding met gebruik van een drukverband 
    Uitvoering:
    Haal (bij voorkeur) een snelverband uit de verpakking.
    Leg dit in één keer op de wond
    Leg het snelverband vast door de boven- en onderkant van het kompres te bedekken met elastisch windsel.
    Pak een rol elastisch windsel.
    Rol stevig, zonder trekken in de richting van het hart.
    Maak het verband vast met kleefpleister.

    Slide 65 - Tekstslide

    Hoe herken je een inwendige bloeding?

    Slide 66 - Tekstslide






    Inschakelen professionele hulp:



    Slide 67 - Tekstslide

    Slide 68 - Video

    Hoofdstuk 4
    Stoornissen in de vitale functies
    Einde 

    Slide 69 - Tekstslide