Overal 3 havo 6.1 Licht en beeld

6.1 licht en beeld
6.1  Licht en beeld
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

6.1 licht en beeld
6.1  Licht en beeld

Slide 1 - Tekstslide

Licht en beeld 6.1
Waar bevindt zich de lichtbron die de stoel verlicht? 

Verklaar waarom bepaalde dingen in de foto lichter
 zijn, en bepaalde dingen donkerder. 

Slide 2 - Tekstslide

Primair licht
Primair licht is afkomstig van een lichtbron
.


Je kunt een voorwerp alleen zien als er licht van dat voorwerp in je ogen komt.
Om te kunnen zien heb je licht nodig.

zon
lamp
vuur

Slide 3 - Tekstslide

Secundair licht
Secundair licht is afkomstig van een voorwerp dat licht reflecteert.

de maan
Een reflector

Een boek bij een leeslampje

Slide 4 - Tekstslide

primaire lichtbron
secundaire lichtbron
Plaats de voorwerpen in het juiste hokje

Slide 5 - Sleepvraag

Zicht
Voor het waarnemen van licht heb je een lichtbron (lamp) en een ontvanger (oog)nodig.

Licht heeft geen tussenstof nodig.

Slide 6 - Tekstslide

absorberen
Licht dat op een oppervlak valt kan drie dingen doen

Het oppervlak absorbeert het licht.
Licht dat op een zwart oppervlak valt.

Slide 7 - Tekstslide

Doorlaten
Licht dat op een oppervlak valt kan drie dingen doen
.


Het oppervlak laat licht door.
Dit gebeurt bijvoorbeeld bij glas.


Slide 8 - Tekstslide

diffuse weerkaatsing
Licht dat op een oppervlak valt kan drie dingen doen
.


Het licht weerkaatst alle kanten op: diffuus.



Diffuse weerkaatsing op ruwe oppervlakken (papier/textiel)



Slide 9 - Tekstslide

spiegelende weerkaatsing
Licht dat op een oppervlak valt kan drie dingen doen
.


Het licht weerkaatst één kant op: Spiegelend.



Spiegelende weerkaatsing op gladde oppervlakken (spiegel/glad wateroppervlak)




Slide 10 - Tekstslide

spiegelende weerkaatsing
Bij de meeste oppervlakken kunnen eerdergenoemde zaken door elkaar voorkomen.



2. Een deel van het licht weerkaatst
Spiegelend. Je ziet spitslichtjes,
Spitslichtjes zijn glinsteringen.




1. Het licht wordt gedeeltelijk geabsorbeerd. 
Sommige kleuren wel en sommige niet.
3. Een deel van het licht weerkaatst diffuus daardoor zie je de huid vanaf alle kanten.

Slide 11 - Tekstslide


Wat voor weerkaatsing zie je hier
A
glanzende weerkaatsing
B
diffuse weerkaatsing
C
spiegelende weerkaatsing
D
indirecte weerkaatsing

Slide 12 - Quizvraag

Hoe werkt lichtwaarneming
A
vlam>tussenstof>oog
B
oog>tussenstof>vlam
C
vlam>oog
D
oog>vlam

Slide 13 - Quizvraag

Wat doet het licht hier
A
absorberen
B
doorlaten
C
weerkaatsen
D
doorlaten en weerkaatsen

Slide 14 - Quizvraag

Bij welke van de volgende voorbeelden vindt spiegelende weerkaatsing plaats:
1. een glad wateroppervlak
2. een wit geverfde wand
3. een gepoetste glimmende auto
4. een beslagen spiegel
A
1 en 2
B
2 en 3
C
1 en 3
D
2 en 4

Slide 15 - Quizvraag


Hoe noem je de glinsteringen op de foto.

Slide 16 - Open vraag

Beeldvorming bij een spiegel.

1. Je kunt construeren met               de spiegelwet. 



2. Je kunt construeren met
    spiegelbeelden.

Slide 17 - Tekstslide

2.2 Spiegels
Het tekenen van het spiegelbeeld
.

Teken het spiegelbeeld van de driehoek ABC

Slide 18 - Tekstslide

2.2 Spiegels
Het tekenen van het spiegelbeeld
.

Het spiegelbeeld A’ ligt even ver van de spiegel-as als A.


Leg de loodlijn van je geodriehoek op lijn s zoals hiernaast.
Teken het spiegelbeeld van A.


Slide 19 - Tekstslide

2.2 Spiegels
Het tekenen van het spiegelbeeld.

Teken het spiegelbeeld ∆A’B’C’.


Teken op dezelfde manier de punten B’ en C’. 

Je hoeft de hulplijnen niet uit te gummen.


Slide 20 - Tekstslide

construeren met spiegelbeeld
.



Slide 21 - Tekstslide

construeren met spiegelbeeld
.



Slide 22 - Tekstslide

construeren met spiegelbeeld
.



Slide 23 - Tekstslide

construeren met spiegelbeeld
.



Slide 24 - Tekstslide

2.2 Spiegels
De spiegelwet.

De normaal is een hulplijn loodrecht op de spiegel.


Het tekenen van spiegelende terugkaatsing
met behulp van de spiegelwet.

Slide 25 - Tekstslide

2.2 Spiegels
De spiegelwet.

De hoek van inval (i) is de hoek tussen de invallende lichtstraal en de normaal .



Het tekenen van spiegelende terugkaatsing
met behulp van de spiegelwet.

Slide 26 - Tekstslide

2.2 Spiegels
De spiegelwet.

De hoek van terugkaatsing(t) is de hoek tussen de teruggekaatste lichtstraal en de normaal
.




Het tekenen van spiegelende terugkaatsing
met behulp van de spiegelwet.

Slide 27 - Tekstslide

2.2 Spiegels
De spiegelwet.

De spiegelwet: De hoek van inval is gelijk aan de hoek van terugkaatsing.   i = t





Het tekenen van spiegelende terugkaatsing
met behulp van de spiegelwet.

Slide 28 - Tekstslide

2.2 Spiegels
Leg je geodriehoek loodrecht op de spiegel. 

Slide 29 - Tekstslide

2.2 Spiegels
Teken de normaal loodrecht op de spiegel

Slide 30 - Tekstslide

2.2 Spiegels
meet de hoek van inval (i).
       (i = 25 graden)

Slide 31 - Tekstslide

2.2 Spiegels
Draai je geodriehoek om en leg hem langs de normaal.

Slide 32 - Tekstslide

2.2 Spiegels
teken de hoek van terugkaatsing (t) af.
                      (t= 25 graden)

Slide 33 - Tekstslide

2.2 Spiegels
Teken de teruggekaatste lichtstraal.

Slide 34 - Tekstslide

Bij terugkaatsing van een lichtstraal op een spiegel, moet je de hoek van inval en de hoek van terugkaatsing kennen.
Welke hoek in figuur 1 is de hoek van terugkaatsing?

A
hoek 1
B
hoek 2
C
hoek 3
D
hoek 4

Slide 35 - Quizvraag


A
1 = normaal 2 = hoek van inval 3 = hoek van terugkaatsing
B
1 = hoek van terugkaatsing 2 = hoek van inval 3 = normaal
C
1 = hoek van inval 2 = normaal 3 = hoek van terugkaatsing
D
1 = hoek van terugkaatsing 2 = normaal 3 = hoek van inval

Slide 36 - Quizvraag

De hoek van inval is 70 graden, dan is de hoek van terugkaatsing ..... graden
A
35 graden
B
70 graden
C
140 graden
D
Dat kun je niet zeggen je hebt de normaal niet

Slide 37 - Quizvraag


Hoe groot is de hoek van inval
A
30 graden
B
60 graden
C
90 graden
D
120 graden

Slide 38 - Quizvraag

Vergroten en verkleinen

De vergrotingsfactor geeft aan 
hoeveel keer zo groot een beeld is 
ten opzichte van een voorwerp.



.



In een bolle spiegel is het beeld kleiner dan het voorwerp.
De vergrotingsfactor is kleiner dan 1.





Slide 39 - Tekstslide

Vergroten en verkleinen

 De vergrotingsfactor geeft aan hoeveel keer zo groot een beeld is ten opzichte van een voorwerp.



.



In een holle spiegel is het beeld groter dan het voorwerp.
De vergrotingsfactor is groter dan 1. 





Slide 40 - Tekstslide


Is het verkleinde beeld dichterbij, even ver of verder weg van de spiegel dan het voorwerp.
A
dichterbij
B
even ver
C
verder weg

Slide 41 - Quizvraag


Als je jezelf bekijkt in de spiegel, is dan je spiegelbeeld dichterij, even ver of verder weg van de spiegel dan jezelf.
A
dichterbij
B
even ver
C
verder weg

Slide 42 - Quizvraag

bij een bolle spiegel
A
wordt het beeld verkleint
B
blijft het beeld even groot
C
wordt het beeld vergroot

Slide 43 - Quizvraag

Als het beeld groter is dan het voorwerp is de vergrotingsfactor
A
groter dan 1
B
kleiner dan 1
C
groter dan 0
D
kleiner dan 0

Slide 44 - Quizvraag