Sterke en zwakke werkwoorden

Sterke en zwakke werkwoorden
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 1

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Sterke en zwakke werkwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Doel
  • Ik weet wat een sterk werkwoord  is.
  • Ik weet wat een zwak werkwoord is.
  • Ik kan zwakke werkwoorden vervoegen.

Slide 2 - Tekstslide

Sterke werkwoorden
Een sterk werkwoord veranderd van klonk in de verleden tijd: Hier is geen regel voor. 

Lopen               Liepen
Zwemmen              Zwommen

Slide 3 - Tekstslide

Zwakke werkwoorden
Zwakke werkwoorden veranderen NIET van klank in de verleden tijd. Deze krijgen te(n) of de(n) er achter.
Hier kun je een een ezelsbruggetje voor gebruiken:

K(o)fsch(i)pt(a)x(i)


Slide 4 - Tekstslide

Het hele werkwoord 
Het hele werkwoord is is de wij vorm van een werkwoord:

  1. Wij lopen
  2. Wij schilderen
  3. Wij scheppen
  4. Wij voelen

Slide 5 - Tekstslide

De stam
De stam van een werk woord is bijna altijd de ik vorm

  1. Ik loop
  2. Ik schilder
  3. Ik schep
  4. Ik voel

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Schieten
A
Sterk werkwoord
B
Zwak werkwoord

Slide 9 - Quizvraag

Fietsen
A
Sterk werkwoord
B
Zwak werkwoord

Slide 10 - Quizvraag

Glijden
A
Stam
B
Hele werkwoord

Slide 11 - Quizvraag

race
A
Stam
B
Hele werkwoord

Slide 12 - Quizvraag