2M unit 5 lesson 4

2M Unit 5 lesson 4
Put your books  and device on the table 
Log in (online books and lesson up) 
Reading assignment


1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

2M Unit 5 lesson 4
Put your books  and device on the table 
Log in (online books and lesson up) 
Reading assignment


Slide 1 - Tekstslide

Let's see what it was about
In lesson 3 you  learned more about comparisons and the present perfect. So what do you remember....
timer
25:00

Slide 2 - Tekstslide

comparisons

Slide 3 - Woordweb

comparisons:
geef de vergrotende en overtreffende trap van tall

Slide 4 - Open vraag

Hoe gaat dit met woorden van 2 of meer lettergrepen?

Slide 5 - Woordweb

Geef een uitzondering

Slide 6 - Woordweb

(Not) as... as


We use (not) as... as to:
Make comparisons that are somehow equal (as...as)
Make comparisons that are somehow not equal (not as... as)

Dutch: als, dan 

Slide 7 - Tekstslide

Hoe zeg je dat WKL net zo aardig is als
AMI

Slide 8 - Open vraag

Hoe maak je de Present Perfect?

Slide 9 - Woordweb

Hoe maak je de present perfect?
  • Have / has + voltooid deelwoord

  • I have lived here for ten years.

  • She has known him since 2011.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Present Perfect
Voor de Present Perfect heb je dus het voltooiddeelwoord dus de 3de rij nodig met have/has ervoor

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

PRESENT PERFECT
Gebruik Present Perfect:
1. iets is in het verleden begonnen en is nu nog aan de gang.
2. iets is in het verleden gebeurd en je merkt nu nog het resultaat.

Voorbeelden:
1. I have lived in New York for seven years now.
    Ik woon al zeven jaar in New York. --> in het verleden begonnen en nog steeds bezig.

2. I have painted the door.
     Ik heb de deur geschilderd. --> in het verleden gedaan en je merkt nu nog resultaat.

Slide 14 - Tekstslide

SIGNAALWOORDEN
  • JUST - NET
  • ALREADY - AL
  • YET - AL (IN VRAAGZINNEN)
  • NOT YET - NOG NIET
  • ALWAYS - ALTIJD AL
  • NEVER - NOOIT
  • EVER - OOIT
  • SINCE - SINDS
  • FOR - (NU) AL
  • (FOR) HOW LONG? - HOE LANG

Slide 15 - Tekstslide

Maak zelf een goedlopende zin met de Present Perfect.

Slide 16 - Open vraag

Wat was het ezelsbruggetje als je de signaalwoorden van de PRESENT PERFECT wil onthouden?

Slide 17 - Open vraag

Hoe vorm je de Present Perfect?
A
stam + ED
B
met het derde rijtje van de irregular verbs
C
stam + S bij he / she / it
D
met has / have + voltooid deelwoord

Slide 18 - Quizvraag

Welke woorden zijn signaalwoorden voor de Present Perfect?
A
never / ever / for / since
B
was / were / been
C
however / although / always
D
when / how / always

Slide 19 - Quizvraag

Welke zin staat in de Present Perfect?
A
My cat finally caught the mouse.
B
His cat hasn't caught a mouse since last year.
C
My dog never catches anything.
D
Did you get caught?

Slide 20 - Quizvraag

Welke zin staat in de Present Perfect?
A
She goes home at 8 o'clock.
B
He fell off his bike.
C
She has caught ten balls so far.
D
They worked all day yesterday.

Slide 21 - Quizvraag

Place of adverb

Slide 22 - Tekstslide

Place of adverb
Adverb = bijwoord

voor het woord waar het iets over zegt

He never walks to school.
She always eats crackers during break.

Slide 23 - Tekstslide

Place of adverb
Na een vorm van to be

She is always late.
We are never on time.

Slide 24 - Tekstslide

Place of adverb
in de present perfect na has/have

She has always been this nice.
You have never been this funny.

Slide 25 - Tekstslide

Where do you place the adverb?
A
I never take the bus home.
B
I take the bus home never.
C
I take never the bus home.
D
Never I take the bus home.

Slide 26 - Quizvraag

Where do you place the adverb?
A
She is talking always.
B
She always is talking.
C
She is always talking.
D
Always she is talking.

Slide 27 - Quizvraag

Where do you place the adverb?
A
Often I go to the cinema.
B
I often go to the cinema.
C
I go often to the cinema.
D
I go to the cinema often.

Slide 28 - Quizvraag

Where do you place the adverb?
A
Always I play football.
B
I always play football.
C
I play always football.
D
I play football always.

Slide 29 - Quizvraag

I am having a birthday party again. never

Slide 30 - Open vraag

We talk on the phone.
often

Slide 31 - Open vraag

I understand the grammar we talked about today quite well...
😒🙁😐🙂😃

Slide 32 - Poll