Examentraining Biologie VWO

Examentraining VWO
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 48 slides, met tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Examentraining VWO

Slide 1 - Tekstslide

Examen biologie vwo
Examenzittingen

Tijdvak 1: vrijdag 23 mei 2025  13:30-16:30 uur
Tijdvak 2: dinsdag 24 juni 2025    13:30-16:30 uur

Slide 2 - Tekstslide

Wat neem je mee naar het biologie examen?
  • Tijdens je examen mag je een BINAS van school gebruiken, 
  • De BINAS dient compleet onbeschreven en onbeplakt te zijn. Het gebruik
       van briefjes als paginawijzers is niet toegestaan.
  • Het gebruik van een niet-grafische rekenmachine is toegestaan.
  • Verder meenemen naar je examen: (reserve-)pen, tekenpotlood, gum,
       geodriehoek, arceerstiften en eventueel een woordenboek NL.
  • Tijdens je examen mag je NIKS lenen van anderen. 

Slide 3 - Tekstslide

Wat moet je KUNNEN?

Slide 4 - Tekstslide

Wat moet je
KUNNEN?
Vergeet niet het toepassen van de natuurwetenschappelijke methode!

Slide 5 - Tekstslide

Wat moet je KENNEN?

Bijna alles van vwo4-5-6
(behalve gedrag/seksualiteit en spieren/oog/oor niet)

Twijfel je?
LET OP! de details staan in het boek!

De volgende slides gaan over de DOMEINEN en DEELCONCEPTEN

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

EIWITSYNTHESE (B1)
DNA
nucleïnezuren, helixstructuur, basenparing, nucleotide, enkelstrengs en dubbelstrengs DNA, chromosomen, nucleosomen, histonen, kernDNA, mitochondriaal en chloroplast, DNA, RNA, genetische code, plasmide, primer, PCR, sequencen, restrictie-enzym, repetitief DNA.
Eiwitsynthese
aminozuur, primaire, secundaire, tertiaire en quaternaire structuur, proteïne, peptidebinding, transcriptie, translatie, mRNA, tRNA, rRNA, cytoplasma, ribosoom, golgi-systeem, (ruw) endoplasmatisch reticulum, tripletcode, codon, anticodon, coderende streng, afleesrichting, template/matrijsstreng, DNA-polymerase, startcodon, stopcodon, plasmide.
STOFWISSELING VAN DE CEL (B2)
Homeostase
prokaryoot, eukaryoot, virus, bacterie, plasmide, celkern, kernlichaampje, kernporie, chromosoom, celwand, celmembraan, vacuole, cytoplasma, grondplasma, cytoskelet, centriolen, mitochondrie, (ruw) endoplasmatisch reticulum, golgi-systeem, ribosoom, lysosoom, chloroplast, chlorofyl, plastide, ciliën, flagellen, terugkoppeling,
receptoreiwit, effector, cascade, ionenpomp, dynamisch evenwicht.
Transport
diffusie, osmose, semi- permeabel membraan, selectief permeabel, fosfolipiden, hydrofoob, hydrofiel, receptoreiwit, ionentransport, ionenpomp, isotonisch, hypotonisch, hypertonisch, plasmolyse, turgor, osmotische druk, osmotische waarde, waterpotentiaal, actief transport, passief transport, endo- en exocytose,
cytoplasmastroming, motoreiwit, cytoskelet.

Slide 8 - Tekstslide

Assimilatie en dissimilatie
autotroof, heterotroof, fotosynthese, C-assimilatie, chloroplast, licht- en donkerreactie, chemosynthese verbranding, aeroob, anaeroob, glycolyse, citroenzuurcyclus, oxidatieve fosforylering, gisting, alcohol, melkzuur, methaan, ADP en ATP, NAD, NADP, bouwstoffen, brandstoffen, reservestoffen, enzymen, fosfolipiden, tussencelstof, koolhydraten (mono-, di- en polysachariden, zetmeel, glycogeen, cellulose), vet (vetzuren en glycerol), eiwit, aminozuren, DNA, recombinant-DNA, pH, denaturatie.

STOFWISSELING VAN HET ORGANISME (B3)
Orgaan
hart, hartkleppen, slagader, ader, haarvat, lymfesysteem, huidmondjes, hout- en bastvaten, wortelharen, longen, luchtpijp, bronchiën, longblaasjes, kieuwen, tracheeën, huidmondjes, slokdarm, maag, twaalfvingerige darm, alvleesklier, lever, galblaas, dunne darm, dikke darm, endeldarm, darmvlokken, kring- en lengtespieren, nieren,
nefron, zweetklieren.
Fotosynthese
autotroof, heterotroof, (an)organische stoffen, chloroplasten, netto fotosynthesereactie, voortgezette assimilatie, beperkende factor.
Ademhaling
gaswisseling, ventilatiebewegingen, longcapaciteit, vitale capaciteit, dode ruimte, diffusie, wet van Fick, CO2-concentratie, O2-concentratie, bufferende werking van hemoglobine en HCO3-, dissimilatie, assimilatie, beperkende factor.

Slide 9 - Tekstslide

Vertering
mechanische en chemische vertering, darmperistaltiek, voedingsstoffen, verteringssappen, gal, verteringsenzymen voor koolhydraten, eiwitten, vetten, vitamines, pH, temperatuur, verteringsproducten, emulgeren, resorptie,
darmbacteriën.
Uitscheiding
waterhuishouding, ultrafiltratie, reabsorptie/terugresorptie, voorurine, osmotische waarde, ADH, ureum, urine, bufferende werking van HCO3-, galzouten, galkleurstoffen, zweet.
Transport
open en gesloten bloedsomloop, enkele en dubbele bloedsomloop, grote en kleine bloedsomloop, embryonale bloedsomloop, bloedplasma, weefselvloeistof, lymfe, beenmerg, bloedsamenstelling, rode bloedcellen, witte bloedcellen, bloedplaatjes, hartslagfrequentie, slagvolume, sinusknoop, AV-knoop, bundel van His, bloeddruk,
diastole, systole, zuurstoftransport en koolstofdioxidetransport, voedings- en afvalstoffen, Bohr-effect, bufferende werking, HCO3-, hemoglobine, myoglobine, bloedstolling, cholesterol, tegenstroomprincipe, filtratiedruk, colloïd-osmotische druk, verdampingsstroom, cohesie, adhesie, worteldruk, oedeem.

Slide 10 - Tekstslide

ZELFREGULATIE VAN HET ORGANISME (B4)
Homeostase
zenuwstelsel, hormoonstelsel, receptoren, inwendig en uitwendig milieu, regelkring, positieve en negatieve terugkoppeling, dynamisch evenwicht, receptoren in celmembranen en cytoplasma, osmotische waarde, pH, temperatuur, chemische samenstelling, O2-concentratie, CO2-concentratie, bufferende werking van hemoglobine
en HCO3-, glucoseconcentratie, waterhuishouding, chemische en drukreceptoren in de aorta, pCO2, pO2.
Hormonale regulatie
hormoonklieren, hypofyse, hypothalamus, schildklier, nieren, bijnieren, ovaria, testes, eilandjes van Langerhans, exocrien, endocrien, doelwitorganen, receptor, hormoonconcentratie, insuline, glucagon, adrenaline, schildklierhormoon, spijsverteringshormonen, EPO.
Neurale regulatie
centraal zenuwstelsel, perifeer zenuwstelsel, grote en kleine hersenen, centra in de hersenschors, witte stof, grijze stof, hersenstam, ruggenmerg, autonoom (vegetatief) zenuwstelsel, animaal zenuwstelsel, ortho- en parasympatisch, sensorische, schakelen motorische neuronen, cellen van Schwann, myelineschede, synaps, Na/K-pomp, impulsgeleiding, saltatoire geleiding, reflexboog, neurotransmitter, rustpotentiaal, actiepotentiaal, prikkeldrempel, refractaire periode, exciterend, inhiberend, prikkels, temperatuur-, licht-, tast- en pijnreceptoren

Slide 11 - Tekstslide

AFWEER VAN HET ORGANISME (B5)
Afweer
huid en slijmvliezen, bloed, lymfe, milt, lymfeknopen, humorale en cellulaire respons, macrofagen, T- en B-cellen, mediatoren, antigenen en antistoffen, lichaamseigen, lichaamsvreemd, MHCI en MHCII, natuurlijke en kunstmatige immuniteit, actieve en passieve immuniteit, vaccinatie, transplantatie, bloedtransfusie, AB0-systeem, resusfactor, donor, acceptor, mechanische en chemische afweer van planten, resistentie.

REGULATIE VAN ECOSYSTEMEN (B8)
Energiestroom
producent, consument, reducent, trofische niveaus, foto- en chemo-autotroof, heterotroof, (an)organische stoffen, BPP, NPP, productiviteit, fossiele brandstof, biobrandstof, biomassa.
Kringloop
fotosynthese, dissimilatie, (de)nitrificatie, ammonificatie, stikstofbinding, (an)organische stof, uitspoeling, eutrofiering, biomassa, broeikaseffect, broeikasgassen.
Dynamiek en evenwicht
niche, microklimaat, biodiversiteit, migratie, exoot.

Slide 12 - Tekstslide

ZELFORGANISATIE VAN CELLEN (C1)
Genexpressie
chromosoom, gen, DNA, RNA, eiwit, fenotype, genetische code, startcodon, stopcodon, transcriptiefactor, activator, RNA-polymerase, splicing, introns, exons, nucleosomen, niet-coderend DNA, cDNA, knock-out-gen.
Celdifferentiatie
genoom, stamcellen, celtype, tussencelstof, apoptose, lysosoom, pluripotent, omnipotent, kanker.

ZELFORGANISATIE VAN ECOSYSTEMEN (C3)
Dynamiek en evenwicht
successie, pioniersoort, climaxecosysteem, gradiëntecosysteem, indicatorsoort, biodiversiteit, genenpoel/genepool, concurrentie, draagkracht, tolerantiegrenzen, exoot, omslagpunt, groeicurves.

MOLECULAIRE INTERACTIE (D1)
Genregulatie en interactie met (a)biotische factoren
genoom, structuurgenen, regulatorgenen, recombinant DNA, proto-oncogenen, enzymen, virus, RNAi, promotor, operator, repressor, suppressor, epigenetisch, cisgeen, transgeen.

CELLULAIRE INTERACTIE (D2)
Celcommunicatie en interactie met (a)biotische factoren
signaalstoffen, second messenger, synaps, cell junctions, receptor, respons, signaalcascade, Na/K-pomp.

Slide 13 - Tekstslide

INTERACTIE IN ECOSYSTEMEN (D5)
Voedselrelatie
trofische niveaus, predatie, vraat, signaalstoffen, symbiose, parasitisme, mutualisme, commensalisme.
Interactie met (a)biotische factoren
microklimaat, niche, indicatorsoort, beperkende factor, tolerantie, optimum, persistent, biologisch afbreekbaar, habitat.

REPRODUCTIE VAN HET ORGANISME (E3)
Voortplanting
levenscyclus, geslachtelijke en ongeslachtelijke voortplanting, voortplantingsorganen van eukaryoten, gameten, spore, mitose, meiose, haploïd, diploïd, polyploïd, bevruchting, eicel, spermacel, follikel, gele lichaam, zygote, klievingsdeling, poollichaampje, embryo, placenta, geslachtshormonen, FSH, LH, oestrogeen, progesteron, testosteron, HCG, menstruatiecyclus, anticonceptie, kunstmatige inseminatie, in vitro fertilisatie, embryonale ontwikkeling, klonen.
Erfelijke eigenschap
genoom, autosomen, X- en Y-chromosomen, genotype, fenotype, allel, gen, mono- en dihybride kruising, (onvolledig) dominant, recessief, intermediair, multipele allelen, lethale factor, gekoppelde genen, stamboom, mitochondriaal DNA, epigenetica, methylering.


Slide 14 - Tekstslide

EVOLUTIE/SELECTIE (F1)
DNA
DNA, genetische code, genotype, fenotype.
Mutatie
chromosoom, mutagene stof, mutagene straling, puntmutatie, deletie, insertie, genoommutatie, gen, allel, genetische modificatie, DNA-repairsysteem, leesraamverschuiving/frame shift mutatie.
Recombinatie
meiose, homologe chromosomen, autosomen, geslachtschromosomen, karyotype, haplotype, genoom, gekoppelde genen, crossing-over.
Genetische variatie
mutatie, recombinatie, fenotype, genotype, genenpoel/genepool, genetische modificatie.
EVOLUTIE/SOORTVORMING (F2)
Populatie
populatie, genotype, fenotype, emergente eigenschap
Variatie
adaptatie, fitness, natuurlijke selectie, genetic drift, gene flow, allelfrequentie, HardyWeinberg.
Selectie
adaptatie, fitness, selectiedruk, soort, natuurlijke selectie, seksuele selectie, eilandtheorie, stichter effect/founder effect, flessenhalseffect/bottleneck effect, veredeling, inteelt
Soortvorming
soort, geslacht, cladogram, clade, taxon, homologie, analogie, genetic drift, coevolutie, sympatrische en allopatrische soortvorming.

Slide 15 - Tekstslide

Welk type vragen kom je tegen?
  • Open vragen: aantal punten meestal gelijk aan aantal
      denkstappen
  • Meerkeuze vragen

In de examens kunnen meerkeuzevragen voorkomen voor
1 punt en voor 2 punten. Het aantal punten dat aan een  meerkeuze-vraag wordt toegekend, hangt in principe samen met het aantal denkstappen dat de kandidaat moet maken om tot het antwoord te komen.
LET OP!

Slide 16 - Tekstslide

Er zijn verschillende soorten open vragen
Hoe te herkennen?
Feitenkennis
Noem..
Met welke term…
Wat is…
Geef een omschrijving van …
Verklaring / toelichting
Geef een verklaring voor…
Inzicht
Leg uit….
Bereken…
Mening
Beargumenteer…
Vaardigheden
Formuleer een hypothese
Maak een werkplan
Beschrijf een werkwijze…
Trek een conclusie

Slide 17 - Tekstslide

Snoekkroketten

Slide 18 - Tekstslide

1. Wat is de vraagstructuur?
Instructiewerkwoord + onderwerp + verplicht gegevensgebruik of noteringsvoorwaarde


Uitleggen + oorzaak dat snoekkroketten lichter verteerbaar zijn dan kippen-, rund- en varkenskroketten + mbv gegevens uit de tabel


Slide 19 - Tekstslide

2. Wat is de antwoordstructuur?
Instructiewerkwoord als zelfstandig naamwoord + onderwerp + verplicht gegevensgebruik of noteringsvoorwaarde


Uitleg + oorzaak dat snoekkroketten lichter verteerbaar zijn dan kippen-, rund- en varkenskroketten + m.b.v. gegevens uit de tabel


Slide 20 - Tekstslide

3. Naar welk verband wordt gevraagd?
Moet je een oorzaak/ gevolg uitleggen? Moet je een conclusie trekken uit de gegevens? Om dit te achterhalen kun je gebruik maken van de signaalwoorden uit de vraag.

Slide 21 - Tekstslide

3.Naar welk verband wordt gevraagd?

Slide 22 - Tekstslide

4. Over welk hoofdonderwerp in de biologie gaat deze vraag?
Bedenk bij welk hoofdonderwerp deze vraag hoort. Dit kan je op het juiste spoor zetten voor te gebruiken BINAS tabellen of begrippen in het antwoord -> Voeding en vertering

Slide 23 - Tekstslide

5. Welke gegevens uit de vraag kan ik gebruiken?

Lees de informatie uit de context (dus de tekst boven de vraag) gericht door om relevante gegevens te vinden die je nodig hebt voor het antwoord.

Arceer eventueel.

Slide 24 - Tekstslide

6. Welke gegevens/ kennis moet ik zelf toevoegen?
Bedenk welke kennis je nog moet toevoegen om het antwoord compleet te maken. Bedenk ook welke biologische begrippen waarschijnlijk in het antwoord moeten voorkomen: 
Enzymen, koolhydraten, eiwitten, vetten, organen


Slide 25 - Tekstslide

7. Formuleer nu je antwoord
Herhaal de vraag + neem het signaalwoord dat past bij het verband in de vraag + voeg het hulpmiddel toe.


Snoekkroketten zijn lichter verteerbaar dan kippen-, rund- en varkensvleeskroketten omdat in de tabel staat dat ...

Slide 26 - Tekstslide

Schrijf het antwoord in je schrift

Slide 27 - Tekstslide

8. Controle
Lees de vraag nog een keer goed door en kijk nog een keer kritisch naar je antwoord. Beantwoord je de vraag eigenlijk wel? Zo niet: pas je antwoord aan


Slide 28 - Tekstslide

9. Maak het antwoord compleet
Voeg informatie uit de context en eigen informatie (kennis/ BINAS) toe om het antwoord compleet te maken.

(Dit was een 1pt vraag, dan volstaat een kort antwoord. Maar beschouw het maar even als een 2pt vraag).


Slide 29 - Tekstslide

Compleet antwoord


Snoekkroketten zijn lichter verteerbaar dan kippen-, rund- en varkensvleeskroketten omdat in de tabel staat dat snoekkroketten per 100gr maar 1gr vet bevat (terwijl kip, rund, -en varkenskroketten 12-15x meer vet bevat) en vet langzamer verteert dan eiwitten en koolhydraten.

Slide 30 - Tekstslide

Nog een voorbeeld
Riccardo had koorts. Bij koorts is het temperatuurcentrum in de hersenen ingesteld op een hogere temperatuur dan 37oC. De verpleegkundige constateerde dat Riccardo rilde, een bleke kleur had en dat zijn lichaamstemperatuur nog steeds opliep.
Leg uit hoe door rillen de lichaamstemperatuur stijgt.

Slide 31 - Tekstslide

Uitwerking vraag over koorts en rillen
 Leg uit hoe door rillen de lichaamstemperatuur stijgt.
Verband leggen: wat heeft rillen met temperatuurstijging te maken? 
Rillen betekent bewegen, dus gebruik van spieren dus verbranding dus warmteproductie! 
Dit zijn dus de denkstappen die je moet maken.
Nu nog formuleren met de juiste biologische termen!

Slide 32 - Tekstslide

Uitwerking vraag over koorts en rillen
Riccardo had koorts. Bij koorts is het temperatuurcentrum in de hersenen ingesteld op een hogere temperatuur dan 370C. De verpleegkundige constateerde dat Riccardo rilde, een bleke kleur had en dat zijn lichaamstemperatuur nog steeds opliep.
Leg uit hoe door rillen de lichaamstemperatuur stijgt.
Uit het antwoord moet blijken dat:
• het rillen wordt veroorzaakt door spiersamentrekkingen 1p
• waarbij warmte vrijkomt (ten gevolge van dissimilatie) 1p

Slide 33 - Tekstslide

Veel gemaakte fouten:
- Geen antwoord geven op de vraag (wat is het verschil?)
- Onvolledige antwoorden (gebruik hele zinnen!)
- Alleen vraag herhalen (geen uitleg/nieuwe informatie)
- Te snel naar antwoord willen (werk denkstappen uit!)
- Meer redenen of voorbeelden geven dan gevraagd
- Alleen standpunt of mening geven zonder onderbouwing.

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

antwoord op rekenvraag bloedsomloop
HMV=SV x HSF
Dus 70 x 70 =4900 ml (of 4,9L)
Inspanning zorgt voor HSF van 200 en een HMV dat 5x zo hoog is HMV is dan 5x4900L= 24500 ml (of 24,5L), alles invullen in formule geeft:
24500= SV x 200 ---> SV= 122,5 ml
Dan nog % verandering berekenen: 122,5-70 / 70 x 100 = 75%  --> antwoord D
Bij open vragen:
BIJ BEREKENINGEN ALTIJD DE EENHEID NOTEREN!!!

Slide 36 - Tekstslide

Grafieken tekenen
Je doet een onderzoek naar de invloed van verschillende zoutconcentraties in het milieu op de hartslagfrequentie van een watervlo. Je moet een grafiek tekenen. 

  • Hoe ziet deze eruit? 
  • Wat zet je op de x-as en wat zet je op de y-as?
  • Wat is de afhankelijke - en wat is de onafhankelijke variabele?


Slide 37 - Tekstslide

Grafieken tekenen
Op de X-as komt dan de zoutconcentratie (je stopt namelijk de watervlo in vooraf bepaalde zoutconcentraties), op de Y-as komt de hartslagfrequentie (deze wil je onderzoeken/ meten).
Samengevat:
X-as: wat je weet (onafhankelijke variabele)
Y-as: wat je meet (afhankelijke variabele)

LET OP: zorg dat je de assen ook benoemt, inclusief grootheid (zoals tijd) en eenheid (zoals minuten). Zorg ook voor een mooie schaalverdeling. Teken de meetpunten én de grafieklijn, meestal een vloeiende lijn waar je geen liniaal voor gebruikt! Laat de lijn alleen door het 0,0 punt (de oorsprong) gaan als dat logisch is en uit de gegevens blijkt! Zorg voor een legenda.

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Aanbevolen youtube kanalen voor examentraining:

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Video

Slide 42 - Video

Regels voor het maken van een werkplan:
  • Bepaal de afhankelijke variabele, dus wat moet er gemeten worden (y-as)?
  • Verander slechts 1 variabele, de onafhankelijke variabele (x-as).
  • Maak 1 of meerder experimentele groepen plus een (negatieve) controlegroep. Beschrijf de verschillende groepen.
  • Vergelijk de experimentele groep met de controlegroep.
  • Herhaal alle metingen (2-3 keer)
  • Alle overige omstandigheden blijven gelijk. Soms moet je die in detail beschrijven voor de onderzoeksgroepen.
  • Vergelijk de resultaten (van de experimentele groepen en trek een conclusie (of geef terugkoppeling aan de hypothese)

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Tekstslide

Slide 45 - Tekstslide

Slide 46 - Tekstslide

Slide 47 - Tekstslide

Maak CE 2023-tijdvak 1
Dit examen gaan we analyseren
en bespreken in de komende 4 lessen.

GA NIET ZELF NAKIJKEN - dus niet spieken !!!!!

Slide 48 - Tekstslide