Spelling hoofdstuk 3

Nederlands
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

Deze les
Spelling hoofdstuk 3: koppelteken
Oefenen
Zelf opdrachten maken

Slide 2 - Tekstslide

Bij klinkerbotsingen
  • zee-eend
  • toe-eigenen
  • foto-onderschrift
  • auto-ongeluk

Slide 3 - Tekstslide

Klinkerbotsing of dubbelklank?
Dubbelklanken bestaan uit twee letters die samen een nieuwe klank vormen. Bijvoorbeeld: deur

Klinkerbotsing betekent dat er twee klinkers naast elkaar staan die je als één klank kunt lezen, terwijl ze bij verschillende lettergrepen horen. Bijvoorbeeld: rnie 


Slide 4 - Tekstslide

Onthouden
Bij samenstellingen gebruik je een streepje.

yoga + accessoires = yoga-accessoires
Binnen in een woord gebruik je een trema.
cocaïne

Bij losse letters voor of achter een woord gebruik je ook een trema.
ge + erfd = geërfd
kano + en = kanoën


Slide 5 - Tekstslide

Lange en korte klanken
Het Nederlands heeft lange en korte klanken.
Korte klanken spreek je uit als a, o, i, u, e.
Lange klanken spreek je uit als aa, oo, uu, ie, ee.
Dubbelklanken en combinatieklanken (zoals oe, ei, ey en eau) zijn ook lange klanken.

Slide 6 - Tekstslide

Lange en korte klanken
De Griekse y komt oorspronkelijk in het Nederlands niet voor.

De y (in baby) en ey (in diskjockey) spreek je allebei uit als ie, maar met spellen is er een verschil.
De regel is:
- y telt als een korte klank
- ey telt als een lange klank.

Slide 7 - Tekstslide

Lange en korte klanken
Bij woorden die eindigen op een lange klank die lang geschreven is, schrijf je de verkleinvorm er gewoon aan vast.


cadeau – cadeautje
diskjockey – diskjockeytje

Slide 8 - Tekstslide

Lange en korte klanken
Bij woorden die eindigen op een lange klank die kort geschreven is, schrijf je bij de verkleinvorm een lange klank.

opa – opaatje
radio – radiootje

Slide 9 - Tekstslide

Lange en korte klanken
Bij woorden die eindigen op een korte klank, schrijf je de verkleinvorm er gewoon aan vast.

parade – paradetje
promenade – promenadetje

Bij woorden die eindigen op een korte -y, gebruik je een apostrof.
lolly – lolly’tje
pony – pony’tje

Slide 10 - Tekstslide

Lange en korte klanken
Bij woorden met een lange klank die al lang geschreven is, schrijf je de s er gewoon aan vast.


bureau – bureaus
diskjockey – diskjockeys
café – cafés

Slide 11 - Tekstslide

Lange en korte klanken
Bij woorden met een lange klank die kort geschreven is, gebruik je een apostrof: ’s.

opa – opa’s
radio – radio’s

Slide 12 - Tekstslide

In naam gehuwde vrouw (of man)
Anja Hoekstra-Veenstra
Marijke Zondervan- de Vries
Inge Hoekstra-Nijen Twilhaar

Slide 13 - Tekstslide

 Bij gelijkwaardige woorden
Je kunt deze woorden ook omdraaien -> gelijkwaardig
  • minister-president
  • democratisch-liberaal
  • kip-kerriesalade

Slide 14 - Tekstslide

Na een teken/cijfer/letters
%-teken
  • 50-jarige
  • cao-akkoord
  • ook in samenstellingen met letters of letterwoorden die uit één of meer hoofdletters bestaan
  • X-benen
  • T-shirt

Slide 15 - Tekstslide

In samenstellingen die met Sint of St. beginnen
  • Sint-Nicolaas
  • Sint-bernardshond
  • Sint-jakobsschelp
  • St.- Maarten

Slide 16 - Tekstslide

Bij sommige voor- en achtervoegsels
  • ex-vrouw
  •  non-alcoholisch
  • drive-in
  • plug-in

Slide 17 - Tekstslide

In samenkoppelingen
  • rood-wit-blauw
  • staakt-het-vuren
  • kant-en-klaar
  • huis-aan-huisblad

Slide 18 - Tekstslide

Waar is het koppelteken juist gebruikt?
A
minijurk
B
mini-jurk

Slide 19 - Quizvraag

Waar is het koppelteken juist gebruikt?
A
BMIwaarden
B
BMI-waarden

Slide 20 - Quizvraag

Waar is het koppelteken juist gebruikt?
A
14 jarigen
B
14-jarigen

Slide 21 - Quizvraag

Wat is juist?
A
ex-roker
B
ex roker
C
exroker
D
ëxroker

Slide 22 - Quizvraag

Wat is juist?
A
mee-ëten
B
mee-eten
C
meeëten
D
meëeten

Slide 23 - Quizvraag

Dictee
Je hoort en ziet zo een deel van een zin. Ik lees de hele zin voor en jullie vullen de ontbrekende woorden in. 

Als je meerdere woorden moet opschrijven zet je er een komma tussen.

alfabet, olifant

Slide 24 - Tekstslide

Het biologieboek bevat drie --- over het verschil tussen een eeneiige en een --- tweeling.

Slide 25 - Open vraag

Er dreigt een --- nu het bedrijf zijn --- niet op orde blijkt te hebben.

Slide 26 - Open vraag

De --- zorgt er altijd voor dat er --- te doen is in zijn zaak.

Slide 27 - Open vraag

De --- met een beetje --- verkocht Silvy meestal het snelste op de beurs.

Slide 28 - Open vraag

Spelling hoofdstuk 3
Maak opdracht 2, 3 en 4

Slide 29 - Tekstslide