Klinkerbotsing

Klinkerbotsing!
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 7

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Klinkerbotsing!

Slide 1 - Tekstslide

Klinkerbotsing
In deze les leer je:


- wat klinkerbotsing is
- wanneer klinkers botsen
- hoe je dit kunt oplossen

Slide 2 - Tekstslide

Dubbelklanken
- Sommige klinkers die botsen maken samen een nieuwe klank.
Bijvoorbeeld: o + u wordt ou.
Dit noemen we dubbelklanken      
aa - oo - ee - uu - au - ou - oe -eu -ei - ie - ui, maar ook  ai - oi -ae

- Niet alle klinkers die botsen vormen samen een nieuwe klank.
Bijvoorbeeld: o + a
 





Slide 3 - Tekstslide

Welke klank is een dubbelklank?
A
ou
B
ea
C
ao
D
io

Slide 4 - Quizvraag

Welke klank is geen dubbelklank?
A
ou
B
uu
C
eu
D
io

Slide 5 - Quizvraag

Welke klanken zijn dubbelklanken?
A
ua - ia - oa
B
ei - uu - ou

Slide 6 - Quizvraag

Welke klanken zijn geen dubbelklanken?
A
ua-ia-oa
B
ui - au - oi

Slide 7 - Quizvraag

Trema
- Als twee klinkers in een woord botsen, gebruik je een trema om aan te geven dat je de losse klanken bedoelt, in plaats van de dubbelklank. Dus niet ruine, maar rne.
- Als bij klinkerbotsing de klinkers geen dubbelklank worden en je de klinkers blijft uitspreken als losse klanken, dan is er geen trema nodig. Chaos heeft dus geen trema nodig.


Slide 8 - Tekstslide

Losse klanken of dubbelklank?
Kies de juiste spelling
A
ruine
B
ruïne

Slide 9 - Quizvraag

Losse klanken of dubbelklank?
Kies de juiste spelling

A
chaos
B
chaös

Slide 10 - Quizvraag

Losse klanken of dubbelklank?
Kies de juiste spelling
A
pinguin
B
pinguïn

Slide 11 - Quizvraag

Losse klanken of dubbelklank?
Kies de juiste spelling
A
patient
B
patiënt

Slide 12 - Quizvraag

Losse klanken of dubbelklank?
Kies de juiste spelling
A
poezie
B
poëzie

Slide 13 - Quizvraag

Koppelteken
Klinkerbotsing in een samenstelling?
Soms ontstaat er klinkerbotsing wanneer je twee woorden aan elkaar plakt. Gebruik dan een koppelteken (streepje) om de 2 losse woorden aan elkaar te plakken. 
mee + eter = mee-eter
live + uitzending = live-uitzending
kiwi + oogst = kiwioogst (géén klinkerbotsing!!)



Slide 14 - Tekstslide

Kies de juiste spelling
zee+egel
A
zeeegel
B
zee-egel

Slide 15 - Quizvraag

Kies de juiste spelling
hockey+elftal
A
hockeyelftal
B
hockey-elftal

Slide 16 - Quizvraag

Kies de juiste spelling
auto+ongeluk
A
autoongeluk
B
auto-ongeluk

Slide 17 - Quizvraag

Kies de juiste spelling
auto+alarm
A
auto-alarm
B
autoalarm

Slide 18 - Quizvraag

Kies de juiste spelling
havo+examen
A
havo-examen
B
havoexamen

Slide 19 - Quizvraag

Klinkerbotsing bij extra letters voor of achter een woord

Soms ontstaat er klinkerbotsing doordat je een kort stukje voor of achter een woord plakt. Dan gebruik je geen streepje, maar een trema.
ge + etter = geëtter
kano + en = kanoën

Slide 20 - Tekstslide

Losse klanken of dubbelklank?
Kies de juiste spelling
ge+upload






A
geupload
B
geüpload

Slide 21 - Quizvraag

Losse klanken of dubbelklank?
Kies de juiste spelling
ge+informeerd
A
geinformeerd
B
geïnformeerd

Slide 22 - Quizvraag

Losse klanken of dubbelklank?
Kies de juiste spelling
kano+en

A
kanoen
B
kanoën

Slide 23 - Quizvraag

Losse klanken of dubbelklank?
Kies de juiste spelling?
twee+en
A
tweeen
B
tweeën

Slide 24 - Quizvraag

Klinkerbotsing: trema of streepje?

- Bij samenstellingen gebruik je een streepje.
live+uitzending = live-uitzending
- Binnen in een woord gebruik je een trema.
ruïne
- Bij losse letters voor of achter een woord gebruik je ook een trema.
ge + erfd = geërfd
kano + en = kanoën



Slide 25 - Tekstslide

Trema of koppelteken?
Kies de juiste spelling
radio+uitzending
A
radiouitzending
B
radio-uitzending
C
radioüitzending

Slide 26 - Quizvraag

Trema of koppelteken?
Kies de juiste spelling
re+unie
A
reunie
B
reünie
C
re-unie

Slide 27 - Quizvraag

Trema of koppelteken?
Kies de juiste spelling
kano+en
A
kanoën
B
kanoen
C
kano-en

Slide 28 - Quizvraag

Kies de juiste spelling
be+eindigd
A
be-eindigd
B
beëindigd
C
beeindigd

Slide 29 - Quizvraag