2021- le 20 avril 21- bron H 30 31 32 33 34 35

Programme du cours le 20 avril
But: Ik kan op 3 verschillende manieren vragen stellen in het Frans zonder vraagwoord / met een vraagwoord
Vraagwoorden: pronoms interrogatifs

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Programme du cours le 20 avril
But: Ik kan op 3 verschillende manieren vragen stellen in het Frans zonder vraagwoord / met een vraagwoord
Vraagwoorden: pronoms interrogatifs

Slide 1 - Tekstslide

Les pronoms interrogatifs= 
1 Wat
2 Wie
3 Waarom
4 Waar
5 Wanneer
6 Hoe
7 Hoeveel
8 Welk-e (adjectif interrogatif)

Écris les pronoms interrogatifs
timer
2:00

Slide 2 - Tekstslide

Les pronoms interrogatifs= vraagwoorden
1 Wat
2 Wie
3 Waarom
4 Waar
5 Wanneer
6 Hoe
7 Hoeveel
8 Welk-e (adjectif interrogatif)

Écris les pronoms interrogatifs=vraagwoorden
1 Que/qu'est-ce que/ quoi
2 Qui
3 Pourquoi
4 Où
5 Quand
6 Comment
7 Combien
8 - quel(s) / quelle(s)
Quel âge as-tu? 
Quelles matières aimes-tu?
timer
3:00

Slide 3 - Tekstslide

Op hoeveel manieren kun je een vraag stellen zonder vraagwoord in het Frans?
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 4 - Quizvraag

Op hoeveel manieren kun je een vraag stellen met een vraagwoord in het Frans?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 5 - Quizvraag

Vertaal:
Wil je vragen stellen?
A
Tu veux des questions poser ?
B
Tu peux questions poser ?
C
Tu veux poser des questions ?
D
Tu vas poser les questions?

Slide 6 - Quizvraag

Wat betekent "Est-ce que?

Slide 7 - Open vraag

zonder vraagwoord
vrai / faux ?
A
pv + ond + ....?
B
pv + ond + ...

Slide 8 - Quizvraag


vrai / faux ?
A
Est-ce que a-t-il un chat ?
B
Est-ce qu'il a un chat ?

Slide 9 - Quizvraag


vrai / faux ?
A
Est-ce que tu travailles en classe ?
B
Est-ce que travailles-tu en classe ?

Slide 10 - Quizvraag


correct / incorrect ???
''Madame, est-ce que je peux aller aux toilettes ?''

Slide 11 - Open vraag

La question est correct / incorrect ?
Est-ce que je peux aller aux toilettes ?

Slide 12 - Open vraag

Poser des questions avec un pronom interrogatif
Théorie:
1- Vraagwoord pv-onderwerp ... ?
(als je tu il/elle/on nous vous ils/elles)
2- Vraagwoord est-ce que/qu'+ onderwerp pv ... ?
3- Onderwerp pv ....vraagwoord (comment/quand/pourquoi/où)?

Slide 13 - Tekstslide

Welk woord uit de volgende zin is een vraagwoord en wat betekent het:
Pourquoi est-ce que tu choisis le français l'année prochaine?

Slide 14 - Open vraag

La question est correct ou incorrect ?
Pourquoi choisis-tu le français l'année prochaine?

Slide 15 - Open vraag

Quand est-ce que as-tu ton anniversaire ?
A
Vrai
B
Faux

Slide 16 - Quizvraag

As-tu ton anniversaire quand?
A
Vrai
B
Faux

Slide 17 - Quizvraag

Ton anniversaire, c'est quand?
A
Vrai
B
Faux

Slide 18 - Quizvraag

Quand as-tu ton anniversaire ?
A
Vrai
B
Faux

Slide 19 - Quizvraag

Quand tu as ton anniversaire ?
A
Vrai
B
Faux

Slide 20 - Quizvraag

doel: ik kan op verschillende manieren een vraag stellen in het Frans
A
🥰
B
🙂
C
🤔

Slide 21 - Quizvraag

CHECK

Weet je hoe je een vraag moet stellen?
A
🥰
B
🙂
C
🤔

Slide 22 - Quizvraag