letterrekenen

Rekenen met letters
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavo, havo, vwoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Rekenen met letters

Slide 1 - Tekstslide

Rekenen met letters
Vandaag wordt het volgende uitgelegd:

  • Hoe je kunt optellen met letters in plaats van getallen
  • Hoe je een optelling met letters korter kunt schrijven
  • Dat je gelijksoortige termen kan optellen en/of aftrekken

Slide 2 - Tekstslide

Wat is een ander woord voor een vermenigvuldiging:
A
Quotiënt
B
Som
C
Verschil
D
Product

Slide 3 - Quizvraag

De getallen die je gebruikt bij een vermenigvuldiging heten:
A
Factoren
B
Termen

Slide 4 - Quizvraag

De getallen die je gebruikt bij
optellen en bij aftrekken heten:
A
Factoren
B
Termen

Slide 5 - Quizvraag

Slide 6 - Video

Bij Getallen kun je de uitkomst berekenen




Slide 7 - Tekstslide

Bij Getallen kun je de uitkomst berekenen

Bij Letters kun je de uitkomst (alleen maar) Herleiden
Je kunt de opgave eenvoudiger oftewel korter schrijven:




Slide 8 - Tekstslide

Bij Getallen kun je de uitkomst berekenen

Bij Letters kun je de uitkomst (alleen maar) Herleiden
Je kunt de opgave eenvoudiger oftewel korter schrijven:

Zoals bij:     a + a + a + a =       4 x a       =  4a




Slide 9 - Tekstslide

Bij Getallen kun je de uitkomst berekenen

Bij Letters kun je de uitkomst (alleen maar) Herleiden
Je kunt de opgave eenvoudiger oftewel korter schrijven:

Zoals bij:     a + a + a + a =       4 x a       =  4a

4a: de som van vier gelijke termen: de termen zijn hier a




Slide 10 - Tekstslide

Bij Getallen kun je de uitkomst berekenen

Bij Letters kun je de uitkomst (alleen maar) Herleiden
Je kunt de opgave eenvoudiger oftewel korter schrijven:

Zoals bij:     a + a + a + a =       4 x a       =  4a

4a: de som van vier gelijke termen: de termen zijn hier a
4a: het product van 4 en a (want het is 4 kéér a)




Slide 11 - Tekstslide

Bij Getallen kun je de uitkomst berekenen

Bij Letters kun je de uitkomst (alleen maar) Herleiden
Je kunt de opgave eenvoudiger oftewel korter schrijven:

Zoals bij:     a + a + a + a =       4 x a       =  4a

4a: de som van vier gelijke termen: de termen zijn hier a
4a: het product van 4 en a (want het is 4 kéér a)
4a: het product van twee factoren (altijd bij keer-som)




Slide 12 - Tekstslide

Korte herhaling van herleidenkorter schrijven:

a + a + a + a =       4 x a       = 4a




Slide 13 - Tekstslide

Korte herhaling van herleidenkorter schrijven:

a + a + a + a =       4 x a       = 4a

4a + 3a =   
  



Slide 14 - Tekstslide

Korte herhaling van herleidenkorter schrijven:

a + a + a + a =       4 x a       = 4a

4a + 3a =   a + a + a + a      +      a + a + a  =   7 x a   =   7a
  



Slide 15 - Tekstslide

Korte herhaling van herleidenkorter schrijven:

a + a + a + a =       4 x a       = 4a

4a + 3a =   a + a + a + a      +      a + a + a  =   7 x a   =   7a
  Gelijksoortige termen (a) mag je bij elkaar optellen






Slide 16 - Tekstslide

Korte herhaling van herleidenkorter schrijven:

a + a + a + a =       4 x a       = 4a

4a + 3a =   a + a + a + a      +      a + a + a  =   7 x a   =   7a
  Gelijksoortige termen (a) mag je bij elkaar optellen

7a - 2a =     
  




Slide 17 - Tekstslide

Korte herhaling van herleidenkorter schrijven:

a + a + a + a =       4 x a       = 4a

4a + 3a =   a + a + a + a      +      a + a + a  =   7 x a   =   7a
  Gelijksoortige termen (a) mag je bij elkaar optellen

7a - 2a =     a + a + a + a + a + a + a    -  a - a   =  5 x a  =  5a
  




Slide 18 - Tekstslide

Korte herhaling van herleidenkorter schrijven:

a + a + a + a =       4 x a       = 4a

4a + 3a =   a + a + a + a      +      a + a + a  =   7 x a   =   7a
  Gelijksoortige termen (a) mag je bij elkaar optellen

7a - 2a =     a + a + a + a + a + a + a    -  a - a   =  5 x a  =  5a
  Gelijksoortige termen (a) mag je van elkaar aftrekken




Slide 19 - Tekstslide

K + K + K + K
Schrijf als product van twee factoren

Slide 20 - Open vraag

5Q
Schrijf als een som van termen

Slide 21 - Open vraag

Rekenen met letters
  • Hoe je gelijke of gelijksoortige termen kan optellen en/of aftrekken, en hoe je dat soms niet korter kunt schrijven
  • Dat korter schrijven noemen we herleiden........

            Zelfstandig aan vragen 42 tot en met 46 werken
In de les blijven, vragen kan je mij stellen, en we nemen afscheid

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Korte herhaling van herleidenkorter schrijven:

a + a + a + a =       4 x a       = 4a

a + b + b + a + b =   2 x a + 2 x b          =  2a + 2b

Dat zijn geen gelijke termen en mag je niet optellen
        Dit kan niet korter geschreven worden
                                    ( K.N.K)


Slide 24 - Tekstslide

Korte herhaling gelijk(-soortige) termen:

Bekijk 3a + 2b - a - 5b



Slide 25 - Tekstslide

Korte herhaling gelijk(-soortige) termen:

Bekijk 3a + 2b - a - 5b



Let op:
  • - a  is hetzelfde als -1a
  • - 5b is één term.                     De 'min' hoort dus bij de 5

Slide 26 - Tekstslide

Korte herhaling gelijk(-soortige) termen:

Bekijk 3a + 2b - a - 5b


Gelijksoortige termen mag je optellen:
Dus:  3a - a  mag je optellen 
             = 2a                                         

Let op:
  • - a  is hetzelfde als -1a
  • - 5b is één term.                     De 'min' hoort dus bij de 5
3 - 1 = 2

Slide 27 - Tekstslide

Korte herhaling gelijk(-soortige) termen:

Bekijk 3a + 2b - a - 5b


Gelijksoortige termen mag je optellen:
Dus:  3a - a  mag je optellen en 2b - 5b mag je optellen
             = 2a                                         = -3b

Let op:
  • - a  is hetzelfde als -1a
  • - 5b is één term.                     De 'min' hoort dus bij de 5
3 - 1 = 2
2 - 5 = -3

Slide 28 - Tekstslide

Korte herhaling gelijk(-soortige) termen:

Bekijk 3a + 2b - a - 5b


Gelijksoortige termen mag je optellen:
Dus:  3a - a  mag je optellen en 2b - 5b mag je optellen
             = 2a                                         = -3b

Dus    3a + 2b - a - 5b = 2a - 3b
Let op:
  • - a  is hetzelfde als -1a
  • - 5b is één term.                     De 'min' hoort dus bij de 5
3 - 1 = 2
2 - 5 = -3

Slide 29 - Tekstslide

Korte herhaling gelijk(-soortige) termen:

Bekijk 3a + 2b - a - 5b


Gelijksoortige termen mag je optellen:
Dus:  3a - a  mag je optellen en 2b - 5b mag je optellen
             = 2a                                         = -3b

Dus    3a + 2b - a - 5b = 2a - 3b 
Let op:
  • - a  is hetzelfde als -1a
  • - 5b is één term.                     De 'min' hoort dus bij de 5
3 - 1 = 2
2 - 5 = -3

Slide 30 - Tekstslide

Herleid
3p+8+2p+5

Slide 31 - Open vraag

Herleid
4a + 6b + 7a + 3b

Slide 32 - Open vraag

wat zie je?

Slide 33 - Tekstslide

Hoe loopt dit af?

Slide 34 - Open vraag

Slide 35 - Link

Herleid
17ab + 6bc - 5ab + 6bc

Slide 36 - Open vraag