TL4 samengestelde zinnen (HZ, BZ, voegwoorden)

Samengestelde zinnen  &  voegwoorden
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Samengestelde zinnen  &  voegwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Ik kan een hoofdzin en bijzin herkennen in een samengestelde zin.

Ik weet hoe ik een hoofdzin en bijzin vind.

Ik weet wat nevenschikkende voegwoorden zijn.

Slide 2 - Tekstslide

Nevenschikkende voegwoorden + hoofdzin
Hoofdzin: hier staan onderwerp en persoonsvorm naast elkaar.

Een paar voorbeelden van nevenschikkende voegwoorden zijn: en, noch, alsmede, alsook, maar, doch, of, ofwel, dan, want, dus.

De belangrijkste nevenschikkende voegwoorden: want, of, maar, en, dus (WODEM)

Bij deze zinnen staan onderwerp en persoonsvorm naast elkaar.
   - Hij gaat naar school en daar leert hij nieuwe dingen.
 

Slide 3 - Tekstslide

Onderschikkende voegwoorden + bijzin
Een paar voorbeelden van onderschikkende voegwoorden zijn: als, daardoor, hoewel, indien, nadat, omdat, terwijl, toen, wanneer, zodat, zodra.

Als een zin een onderschikkend voegwoord bevat, staan 
onderwerp en persoonsvorm vaak uit elkaar in de bijzin.
  - Hij gaat naar school, omdat hij daar iets wil leren.

Slide 4 - Tekstslide

Als we de combinatie hoofdzin (HZ) en bijzin (BZ) hebben, dan zit er een nevenschikkend voegwoord in.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 5 - Quizvraag

Het ezelsbruggetje is:

WODEM
A
juist
B
onjuist

Slide 6 - Quizvraag

Waar staan de letters in WODEM voor?

Slide 7 - Open vraag

Welke combinatie zinnen zie je hier?

Hij kan niet naar de training komen, want hij moet naar de tandarts.
A
bijzin (BZ) + hoofdzin (HZ)
B
bijzin (BZ) + bijzin (BZ)
C
hoofdzin (HZ) + bijzin (BZ)
D
hoofdzin (HZ) + hoofdzin (HZ)

Slide 8 - Quizvraag

Welke combinatie zinnen zie je hier?

Ik wil dit weekend wel afspreken, maar ik mag meedoen met het NK en dat doe ik liever.
A
hoofdzin (HZ) + bijzin (BZ)
B
bijzin(BZ) + hoofdzin (HZ) + bijzin (BZ)
C
hoofdzin (HZ) + hoofdzin (HZ)
D
hoofdzin (HZ) + hoofdzin (HZ) + hoofdzin (HZ)

Slide 9 - Quizvraag

Welke combinatie zinnen zie je hier?

Zij kan vandaag opeens meedoen met een wedstrijd, doordat een andere speelster niet mee kan doen.
A
bijzin (BZ) + hoofdzin (HZ)
B
hoofdzin (HZ) +hoofdzin (HZ)
C
hoofdzin (HZ) + bijzin (BZ)
D
bijzin (BZ) + bijzin (BZ)

Slide 10 - Quizvraag

Maak van de twee losse zinnen één zin.

Hij gaat daar sporten.
Hij vindt dat heel erg leuk.

Slide 11 - Open vraag

Aan de slag!
Lesdoelen
Ik kan een hoofdzin en bijzin herkennen in een samengestelde zin
Ik weet hoe ik een hoofdzin en bijzin vind.
Ik weet wat nevenschikkende voegwoorden zijn.

Opdracht
 

Slide 12 - Tekstslide