7.1 Organismen

7.1 Organismen

- Wat weet je al?
- Uitleg 7.1 deel 1
- Opdrachten maken
Leerdoelen
7.1.1 Je kunt beschrijven wat een ecosysteem is en wat de kenmerken ervan zijn.
7.1.2 Je kunt biotische en abiotische factoren binnen een ecosysteem benoemen.
7.1.3 Je kunt de invloed van de belangrijkste abiotische factoren op organismen beschrijven.
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

7.1 Organismen

- Wat weet je al?
- Uitleg 7.1 deel 1
- Opdrachten maken
Leerdoelen
7.1.1 Je kunt beschrijven wat een ecosysteem is en wat de kenmerken ervan zijn.
7.1.2 Je kunt biotische en abiotische factoren binnen een ecosysteem benoemen.
7.1.3 Je kunt de invloed van de belangrijkste abiotische factoren op organismen beschrijven.

Slide 1 - Tekstslide

Sorteer de begrippen van groot naar klein.
Let op: één van deze termen is geen organisatieniveau.
1
2
3
4
5
6
7
ecosysteem
levensgemeenschap
soort
populatie
organisme
systeem
weefsel
cel

Slide 2 - Sleepvraag

Wat is een populatie?

Slide 3 - Open vraag

Wat is het verschil tussen biotische en abiotische factoren?

Slide 4 - Open vraag

Vergelijk de twee situaties: waarom is er bij de meeuwen hiernaast wel sprake van een populatie en bij de hazen niet?
Let op: bij een vergelijking, zeg je iets over beide kanten!

Slide 5 - Open vraag

Wat is het verschil tussen 'dood' en 'levenloos'?

Slide 6 - Open vraag

Ecologie

Slide 7 - Woordweb

Ecologie = bestuderen van wisselwerking tussen organismen en omgeving.
Biotische factoren = organismen (levende natuur).
Abiotische factoren = invloeden uit de levenloze omgeving.


Wanneer is iets levenloos?

Slide 8 - Tekstslide

Levensgemeenschap = alle populaties in een gebied.

 Biotoop = abiotische factoren in een gebied.

Ecosysteem = (begrensd) gebied, met wisselwerking tussen biotisch en abiotische factoren. Bijv. een meer, stuk bos of tropisch regenwoud.

Slide 9 - Tekstslide

Habitat = leefgebied van een organisme. Iedere soort heeft een eigen habitat. 
- voedsel vinden
- bescherming
- soortgenoten vinden

Abiotische factoren bepalen of een gebied geschikt is voor een organisme.

Slide 10 - Tekstslide

Soortensamenstelling = verschillende soorten die in het gebied voorkomen. Ligt aan de abiotische factoren.

Wat kan er belangrijk zijn qua abiotische factoren voor organismen die op het land leven? 
En voor organismen die in het water leven?
Klimaat = combinatie van abiotische factoren.

Slide 11 - Tekstslide

7.1 Organismen
Maken opdrachten: 1 en 3.


Klaar?
- Verder met gerbil verslag
- Uitwerken leerdoelen
- ...
Leerdoelen
7.1.1 Je kunt beschrijven wat een ecosysteem is en wat de kenmerken ervan zijn.
7.1.2 Je kunt biotische en abiotische factoren binnen een ecosysteem benoemen.
7.1.3 Je kunt de invloed van de belangrijkste abiotische factoren op organismen beschrijven.

Slide 12 - Tekstslide

7.1 Organismen

- Wat weet je nog?
- Uitleg 7.1 deel 1
- Opdrachten maken
- Leerdoelencheck 7.1
Leerdoelen
7.1.1 Je kunt beschrijven wat een ecosysteem is en wat de kenmerken ervan zijn.
7.1.2 Je kunt biotische en abiotische factoren binnen een ecosysteem benoemen.
7.1.3 Je kunt de invloed van de belangrijkste abiotische factoren op organismen beschrijven.

Slide 13 - Tekstslide

Bespreek in tweetallen:
1. Wat zijn biotische en abiotische factoren?

2. Wat is een levensgemeenschap, biotoop en ecosysteem en hoe hangen deze drie samen?

3. Wat is een habitat?

Slide 14 - Tekstslide

Bodem
Bodemdeeltjes hebben verschillende groottes. 

Wat is het verschil tussen zand en klei?

Humus = mengsel van (an)organische stoffen en micro-organismen. 
Omzetting organisch -> anorganisch.

Slide 15 - Tekstslide

Organisch/anorganisch
Organische stoffen (zoals C6H12O6):
  1. Bevatten sowieso: C en H (en meestal O).
  2. Zijn meestal grote, ingewikkelde moleculen.                                  
  3. Komen meestal van organismen af.

Anorganische stoffen:
  1. Zijn meestal klein en eenvoudig (H2O, CO, CO2, NaCl, O2)
  2. Komen zowel voor in levenloze natuur als in organismen 

Slide 16 - Tekstslide

Bodem
Bodemdeeltjes hebben verschillende groottes. 






Zand
+ wortels makkelijk erin, zuurstof opname makkelijk
- water stroomt snel weg
Klei
+ water en anorganische stoffen goed vasthouden
- minder zuurstof en moeilijker voor wortels

Slide 17 - Tekstslide

Bodems verschillen in:
  • Grootte van de bodemdeeltjes 
  • Hoeveelheid water
  • Hoeveelheid zuurstof
  • Gehalte aan humus
  • pH (zuurgraad)

Slide 18 - Tekstslide

Abiotische factor: Licht
Invloed op:
  • Fotosynthese
  • Schaduwplanten of zonplanten
  • Daglengte
  • Verticale migratie bij waterdieren


Slide 19 - Tekstslide

Abiotische factor: Water
Invloed op:
  • Dikte cuticula (vetlaag)
  • Hoeveelheid huidmondjes
  • Grootte wortelstelsel

  • Zuurstofgehalte
  • Zoutgehalte

Slide 20 - Tekstslide

Temperatuur

Tussen 0 en 45 graden is geschikt voor meeste planten.


- Enzymwerking
- Koudbloedige dieren niet actief bij lage temperatuur

Slide 21 - Tekstslide

Tolerantie = vermogen om schommelingen in een abiotische factor te verdragen.
Hoe smaller het tolerantiegebied --> hoe gevoeliger een soort is voor veranderingen.

Optimum = meest gunstig.

Gevolg van verandering in abiotische factoren:
- Een soort kan ertegen (door breed tolerantiegebied)
- Een soort verdwijnt uit dat gebied.
- Een soort ontwikkelt aanpassingen door natuurlijke
selectie.
- Er komen nieuwe soorten in het gebied.

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

7.1 Organismen
Maken opdrachten: 4 t/m 7

Klaar?
- Verder met gerbil verslag
- Uitwerken leerdoelen
- ...


Laatste 10 min.: leerdoelencheck!
Leerdoelen 7.1
7.1.1 Je kunt beschrijven wat een ecosysteem is en wat de kenmerken ervan zijn.
7.1.2 Je kunt biotische en abiotische factoren binnen een ecosysteem benoemen.
7.1.3 Je kunt de invloed van de belangrijkste abiotische factoren op organismen beschrijven.

Extra herhalingsles:
- thema 4/5 op do 12 juni 8e uur
- thema 6/7 op do 19 juni 8e uur
- bijles? Di 24 juni hele middag: afspraak maken!

Slide 24 - Tekstslide

Wat zijn biotische en wat zijn abiotische factoren?
Biotische factoren
Abiotische factoren
Voortplantingspartners
Concurrentie
Ziekteverwekkers
Voedsel
Roofdieren
Licht
Zuurtegraad
Windsnelheid
Temperatuur

Slide 25 - Sleepvraag

Voor de moerasandoorn is water cruciaal. Hij heeft ook zuurstof bij de wortels nodig. Leg uit of hij in zand/klei met/zonder humus groeit.

Slide 26 - Open vraag

Minimum
Maximum
Optimum

Slide 27 - Sleepvraag

Welke factor is 's nachts meestal de beperkende factor voor de fotosynthese?
A
water
B
zuurstof
C
koolstof
D
licht

Slide 28 - Quizvraag

Er is een verband tussen de tolerantie en het areaal van een soort.

Bekijk de afbeelding. Welke soort heeft het grootste tolerantiegebied?
A
soort A
B
soort B
C
soort C
D
soort D

Slide 29 - Quizvraag

ECOSYSTEEM
LEVENSGEMEENSCHAP
BIOTOOP
Gebied met wisselwerking tussen biotische en abiotische factoren.
De abtiotische factoren van een gebied.
Organismen van dezelfde en van verschillende soorten die in hetzelfde milieu voorkomen en elkaar onderling beïnvloeden

Slide 30 - Sleepvraag

Tolerantie is het vermogen van organismen om ...
A
schommelingen in een biotische factor te verdragen
B
schommelingen in een abiotische factor te verdragen
C
te kunnen overleven in een gebied
D
de wisselwerking tussen org en hun omg te bestuderen

Slide 31 - Quizvraag

Wat betekent het voor een vis als de temperatuur onder zijn laagste tolerantiegrens komt?
A
Hij gaat meteen dood
B
Hij kan niet meer voortplanten
C
Hij gaat na een tijdje dood
D
Hij bevriest

Slide 32 - Quizvraag