wisselgeld

wisselgeld
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
RekenenPraktijkonderwijsLeerjaar 1

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

wisselgeld

Slide 1 - Tekstslide

Doel van de les
Je leert vandaag: 
- Wat is gepast betalen? 
- Wat is wisselgeld? 
- Hoe geef je wisselgeld?
- Waarom vragen mensen geld bij?

Slide 2 - Tekstslide

Terugblik:
Wat is gepast betalen?

Slide 3 - Open vraag

Instructie
Gepast betalen = het bedrag precies betalen. 

Vaak lukt dit niet, omdat je niet alle munten en biljetten in je portemonnee hebt zitten. 

Wat kun je dan doen?
--> Je geeft meer geld en krijgt wisselgeld.

Slide 4 - Tekstslide

Wat is wisselgeld denk je?

Slide 5 - Open vraag

Instructie
Wisselgeld = geld dat je terugkrijgt als je te veel hebt betaald.

Stel ik koop deze pen.           
Hij kost: €1,00                      Ik betaal met:            Hoeveel geld krijg ik                                                                                             terug?

Slide 6 - Tekstslide

Oefenen
Ieder tweetal krijgt:                                    Kijk eerst het filmpje:
4 muntjes van 10 cent
3 muntjes van 20 cent
1 muntjes van 50 cent
1 muntje van 1 euro
2 muntjes van 2 euro
1 briefje van 5 euro

Slide 7 - Tekstslide

Opdracht 1
Leg het wisselgeld op tafel.

Ik koop een ijsje. 
Hij kost: €2,00.             Ik betaal met:                Wat is het wisselgeld?

Slide 8 - Tekstslide

Opdracht 2
Leg het wisselgeld op tafel.

Ik koop een voetbal. 
Hij kost: €4,60.             Ik betaal met:                Wat is het wisselgeld?

Slide 9 - Tekstslide

Opdracht 3
Leg het wisselgeld op tafel.

Ik koop een pakje kauwgom. 
Hij kost: €2,80.              Ik betaal met:               Wat is het wisselgeld?

Slide 10 - Tekstslide

Opdracht 4
Leg het wisselgeld op tafel.

Ik koop een schrijfblok. 
Hij kost: €0,95.             Ik betaal met:                Wat is het wisselgeld?

Slide 11 - Tekstslide

Instructie
Als iemand bij de kassa de hele dag wisselgeld terug moet geven, dan raakt zijn geld op. 

Daarom vragen ze weleens geld bij. 


Slide 12 - Tekstslide

GEEN geld bijvragen
De klant moet betalen: €10,50
De klant betaald met: 

Dat kost veel wisselgeld:



Slide 13 - Tekstslide

WEL geld bijvragen
De klant moet betalen: €10,50
De klant betaald met: 

Nu vraag jij €0,50 bij. Dan heeft de klant €20,50 betaald. 

€20,50 - €10,50 = €10. Dit kost minder wisselgeld: 

Slide 14 - Tekstslide

Wat vraag je bij?
De klant moet €20,10 betalen.
De klant geeft €30
A
€20
B
niks
C
€0,10
D
€0,30

Slide 15 - Quizvraag

Wat vraag je bij?
De klant moet €50,60 betalen.
De klant geeft €60
A
€60
B
€0,60
C
€0,50
D
niks

Slide 16 - Quizvraag

Wat vraag je bij?
De klant moet €80,15 betalen.
De klant geeft €100
A
€0,15
B
€0,20
C
€0,05
D
€0,25

Slide 17 - Quizvraag

Aan de slag

In je werkboek blz. 80:
Maken opdracht 1, 2 en 3.
timer
5:00

Slide 18 - Tekstslide

Wat hebben we geleerd?
Gepast betalen = 

Wisselgeld =

Waarom vragen mensen geld bij?

Slide 19 - Tekstslide