Havo 2 Nederlands periode 2 voorlezen en spanning verhaal

Nederlands havo 2 periode 2: 
Agenda: 
1. Binnen = Beginnen: Stand-up
2.   Werken aan je sprint. 
 4. Afsluiting
Binnen = Beginnen: Stand-up

1. Wat is er af sinds de vorige les?
2. Zijn er problemen? Kan je die oplossen? 
3. Aan de slag met je taken. 
4. 14:50: instructie
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Nederlands havo 2 periode 2: 
Agenda: 
1. Binnen = Beginnen: Stand-up
2.   Werken aan je sprint. 
 4. Afsluiting
Binnen = Beginnen: Stand-up

1. Wat is er af sinds de vorige les?
2. Zijn er problemen? Kan je die oplossen? 
3. Aan de slag met je taken. 
4. 14:50: instructie

Slide 1 - Tekstslide

1

Slide 2 - Video

01:00
Hoe wordt deze trailer spannend gemaakt?

Slide 3 - Open vraag

1

Slide 4 - Video

01:20
Beschrijf kort hoe de plaatsen in deze trailer eruit zagen.

Slide 5 - Open vraag

Spanning in je verhaal. 
1. Kies één van de misdaden die jullie hebben gebruikt in jullie misdaadjournaal.
 2. Bedenk welke misdaad en welk probleem er in jouw verhaal centraal moet staan. Wat moet er opgelost worden?
3. Zorg dat je openingszin vragen oproept.  
4. Gebruik actieve werkwoorden. Dus niet: ‘Ik ga ...’, maar ‘Ik race/ren/sluip …’
5. Gebruik zintuigelijke beschrijvingen. Wat proef, ruik, voel, hoor, zie je?
6. Maak de plaats waar het verhaal zich afspeelt spannend: schaduwen, hoekjes, verlaten fabrieksterreinen enzovoort.

Slide 6 - Tekstslide

Beschrijf in één spannende zin wat er gebeurt op de foto. 

Slide 7 - Tekstslide

Beschrijf op een spannende manier wat er gebeurt op deze foto:

- zintuiglijke waarneming
- beschrijf de plaats
- actieve werkwoorden

Slide 8 - Open vraag

Aan de slag in je team: 
1. Ga verder met sprint 3 (opdrachten, verhaal schrijven)
2. Laat het verhaal door een groepsgenoot lezen en vraag om feedback. 
3. Ga verder met lezen in je fictieboek (misdaad). 

Slide 9 - Tekstslide

Definition of done
- Gebruik ongeveer 300 en maximaal 500 woorden voor elk verhaal.
- Gebruik één cliffhanger in elk verhaal.
- Er worden weinig tot geen spelfouten gemaakt in elk verhaal.
- Er worden weinig tot geen grammaticale fouten gemaakt in elk verhaal.
- Gebruik in elk verhaal minimaal 8 woorden uit woordenschat hoofdstuk 3 en markeer die.
- Gebruik in elk verhaal minimaal 2 uitdrukkingen uit woordenschat hoofdstuk 3 en markeer die.
- Kies een spannende afbeelding bij je verhaal.

Slide 10 - Tekstslide

Afsluiting: Schrijf de eerste zin van je verhaal hier op.

Slide 11 - Open vraag