Formuleren: 4.4 t/m 4.7

Welkom bij Nederlands
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom bij Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

Formuleren: 4.4 t/m 4.7 
(blz 314 t/m 329)

Vandaag:
4.4 Persoonsvorm: enkelvoud en meervoud(congruentie)
4.5 Samengestelde zinnen
4.6 Zinsbouw: dubbelop of door elkaar?
4.7 Twijfelwoorden





Slide 2 - Tekstslide

Volgens ....... is mijn stage juist uitstekend verlopen.
A
ze
B
zij
C
hun
D
hen

Slide 3 - Quizvraag

Het bedrijf levert ......... niet alleen het materiaal, maar ook technische assistentie.
A
ze
B
zij
C
hun
D
hen

Slide 4 - Quizvraag

Lastig....
Gebruik zij(ze), hen en hun voor personen.

 Meestal kun je zij(ze) gebruiken, behalve:
-hen: alleen na een voorzetsel of als lijdend voorwerp
-hun: alleen om bezit aan te geven of als meewerkend voorwerp zonder voorzetsel.

Slide 5 - Tekstslide

TV 4.4 blz. 314

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

De bende overvallers ............................. in Duitsland op heterdaad betrapt.
A
werd
B
werden

Slide 11 - Quizvraag

Medici ............ de eed van Hippocrates afleggen.
A
moet
B
moeten

Slide 12 - Quizvraag

Enkele voetballers uit dit team ............. nog nooit gescoord.
A
heeft
B
hebben

Slide 13 - Quizvraag

Op deze kruising .... de afgelopen weken een reeks ongelukken gebeurd.
A
is
B
zijn

Slide 14 - Quizvraag

TV 4.5 blz. 317

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

TV 4.6 Zinsbouw: 
dubbelop of door elkaar?
WWa
Wat gaat hier fout?

Slide 23 - Tekstslide

Veelvoorkomende fouten met ‘dubbelop’ zijn:

  • een voorzetsel of een deel van een verwijswoord wordt ten onrechte twee keer gebruikt
  • twee woorden betekenen (deels) hetzelfde
  • iets wordt dubbel ontkend

Slide 24 - Tekstslide

Even oefenen met voorbeelden
  • Het invullen van de belastingaangifte is iets waarmee veel mensen moeite mee hebben.
  • Zo maakten we vorige week bijvoorbeeld een stoel van piepschuim.
  • Wim heeft nagelaten het magazijn niet op slot te doen.

Slide 25 - Tekstslide

Contaminatie: 
je haalt 2 woorden/ uitdrukkingen door elkaar

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

4.7 Twijfelwoorden
  • jou of jouw?
  • Als of dan?
  • kunnen of kennen?
  • Wilt of wil?
  • na of naar?

Slide 28 - Tekstslide

Ik vind .......... idee beter dan dat van ........
A
jou, mij
B
jouw, mijn
C
jouw, mij
D
jou, mijn

Slide 29 - Quizvraag

Wilt u ......... broodje hier opeten of neemt ........... het mee?
A
u, u
B
uw, uw
C
uw, u
D
u, uw

Slide 30 - Quizvraag

Je telefoon is bijna net zo groot ........ mijn tablet
A
als
B
dan

Slide 31 - Quizvraag

Ik heb liever bami ....... nasi.
A
als
B
dan

Slide 32 - Quizvraag

Aan de slag
Maak de onderstaande opdrachten per hoofdstuk:

4.4: opdracht 2 en 3
4.5: opdracht 1, 4 en 5
4.6: opdracht 3, 4 en 5
4.7: kies van de twijfelwoorden zelf opdrachten die je nog lastig vindt.

Slide 33 - Tekstslide