In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Productiesectoren en de bedrijfskolom
HEKG
Slide 1 - Tekstslide
Maken
Werkboek --> Productiesectoren en de bedrijfskolom
Slide 2 - Tekstslide
elo.zone.college
Slide 3 - Link
Leerdoelen
De student kent de 4 productiesectoren, te weten primaire, secundaire, tertiaire en quartaire sector.
De student kent de goederensector en dienstensector.
De student weet wat de bedrijfskolom inhoudt en de daarbij horende begrippen, te weten productieproces, schakel, bedrijfstak, oerproducent.
De student kent de verschuivingen in de bedrijfskolom, te weten integratie, differentiatie, specialisatie en parallellisatie.
Slide 4 - Tekstslide
Timmerman is een beroep uit de
A
Primaire sector
B
Secundaire sector
C
Tertiaire sector
D
Quatiaire sector
Slide 5 - Quizvraag
Melkveehouder is een beroep uit de
A
Primaire sector
B
Secundaire sector
C
Tertiaire sector
D
Quartaire sector
Slide 6 - Quizvraag
Economiedocent is een beroep uit de
A
Primaire sector
B
Secundaire sector
C
Tertiaire sector
D
Quartaire sector
Slide 7 - Quizvraag
Bakker is een beroep uit de
A
Primaire sector
B
Secundaire sector
C
Tertiaire sector
D
Quartaire sector
Slide 8 - Quizvraag
Wat is een bedrijfskolom? Een bedrijfskolom....
A
zijn de bedrijven waarmee een bedrijf handelt
B
is de productieweg binnen een bedrijf
C
zijn alle bedrijven die eenzelfde soort product maken.
D
geeft aan welke bedrijven in de productieweg van een product voorkomen.
Slide 9 - Quizvraag
Een supermarkt koopt het brood niet langer bij een broodfabriek, maar koopt meel bij de meelfabriek en gaat het brood zelf bakken. Wat gebeurt met de bedrijfskolom?
A
De bedrijfskolom voor het brood wordt korter.
B
De bedrijfskolom voor het brood verandert niet.
C
De bedrijfskolom voor het brood wordt langer.
Slide 10 - Quizvraag
Een supermarkt koopt het brood niet langer bij een broodfabriek, maar koopt meel bij de meelfabriek en gaat het brood zelf bakken. Wat gebeurt met de bedrijfskolom?
A
De bedrijfskolom wordt korter
B
De bedrijfskolom wordt langer
C
De bedrijfskolom wordt breder
D
De bedrijfskolom wordt smaller
Slide 11 - Quizvraag
Welke bewering is waar over de bedrijfskolom:
A
De geldstroom loopt van boven naar beneden.
B
De geldstroom loopt van beneden naar boven.
Slide 12 - Quizvraag
Welke bewering is waar over de bedrijfskolom:
A
De goederenstroom loopt van boven naar beneden.
B
De goederenstroom loopt van beneden naar boven.
Slide 13 - Quizvraag
Welk beroep kom je NIET tegen in de tertiaire sector?