Grammatica; Taalkundig ontleden les 2

Welkom 2ga
Ga rustig zitten, pak je spullen op tafel en wacht tot de les begint
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 36 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Welkom 2ga
Ga rustig zitten, pak je spullen op tafel en wacht tot de les begint

Slide 1 - Tekstslide

Planning
Lezen

Voornaamwoorden

Zelfstandig werken

Huiswerk

Slide 2 - Tekstslide

Tijd om te lezen

Pak je leesboek en ga lekker lezen!

Slide 3 - Tekstslide

Voornaamwoorden
- Woord dat verwijst naar personen, dieren of dingen, zonder die
met name te noemen.
- Wordt gebruikt om herhaling te voorkomen en om de tekst vloeiend te maken.
Voorbeeld: 'Het' in 'Ik begrijp het.'

We leren 8 soorten voor de toets.

Slide 4 - Tekstslide

Wederkerend voornaamwoord
Wederkeren = terugkomen

Wederkerende werkwoorden (zich vergissen)

Bij wederkerende werkwoorden komt het onderwerp terug in een wederkerend voornaamwoord.
Ik vergis me.     Jij vergist je.     U vergist zich.     Wij vergissen ons.


Slide 5 - Tekstslide

Wederkerend voornaamwoord
Toevallig wederkerende werkwoorden (zich wassen)
mezelf, jezelf, zichzelf en onszelf
We wassen onszelf.                                                                       
Toevallig: het werkwoord wassen komt ook op zichzelf voor
Verplicht wederkerende werkwoorden (zich verslikken)
-
We verslikken ons(zelf)
Verplicht: het werkwoord kan niet voorkomen zonder wederkerend voornaamwoord

Slide 6 - Tekstslide

Wederkerig voornaamwoord
In het Nederlands kennen wij maar 1 wederkerig voornaamwoord: Elkaar

Wordt soms geschreven als mekaar of elkander.

Ezelsbruggetje: (I)nsta(G)ram

Slide 7 - Tekstslide

Zich       = wederkerend voornaamwoord
Me         = wederkerend of persoonlijk voornaamwoord
Je, ons  = wederkerend, persoonlijk, onbepaald of                                  bezittelijk voornaamwoord

 

Slide 8 - Tekstslide

Zich       = wederkerend voornaamwoord
Me         = wederkerend of persoonlijk voornaamwoord
Je, ons  = wederkerend, persoonlijk of bezittelijk vnw

Vervang (me, je, ons) door (hij, hem, zijn, zich) Als je het woord kunt vervangen:
  • door (hij of hem) = persoonlijk voornaamwoord 
  • door (zijn)              = bezittelijk voornaamwoord
  • door (zich)             = wederkerend voornaamwoord

Slide 9 - Tekstslide

Vervang (me, je, ons) door (hij, hem, zijn, zich) Als je het woord kunt vervangen:
door (hij of hem) = persoonlijk voornaamwoord
door (zijn) = bezittelijk voornaamwoord
door (zich) = wederkerend voornaamwoord

Schaam je (1) je (2) altijd als je (3) broertje danst?

1: kan veranderen in 'hij', dus persoonlijk voornaamwoord
2: kan veranderen in 'zich', dus wederkerend          "
3: kan veranderen in 'zijn', dus bezittelijk voornaamwoord

Slide 10 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord

Duidt een persoon, dier of ding aan. (pers. vnw.)

Hij gaat naar de tandarts.

Zij spreidt haar vleugels


Slide 11 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord
Benoem alle voornaamwoorden in de zin:

Deze vulpen is van mij en dus niet van hem.

Slide 12 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord
Benoem alle voornaamwoorden in de zin:

Deze vulpen is van mij en dus niet van hem.

'mij' en 'hem' verwijzen allebei duidelijk naar een persoon.

Slide 13 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord
Geeft aan van wie iets is. (bez. vnw.)

Staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.

Zij is blij met haar ontdekking omtrent de waarheid van het gerucht.

Slide 14 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord
Benoem alle voornaamwoorden in de zin:

Zij is met haar moeder gaan fietsen op jouw nieuwe fiets.


Slide 15 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord

Zij is met haar moeder gaan fietsen op jouw nieuwe fiets.

Haar = hoort bij 'moeder' en geeft aan van wie de moeder is

Jouw = hoort bij 'fiets' en geeft aan van wie de fiets is

Slide 16 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord
Wijst een specifiek persoon of ding aan.

Deze pen is van mij.

'Deze' = aanwijzend voornaamwoord, want het geeft een specifieke pen aan.

Slide 17 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord
Benoem alle voornaamwoorden in de zin:


Dat huis staat al jaren leeg.

Slide 18 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord

Dat huis staat al jaren leeg.

'Dat' = aanw. vnw.
Wijst een specifiek huis aan. 

Niet dit huis of dat andere huis, maar écht dat huis.

Slide 19 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
Een betrekkelijk voornaamwoord (betr. vnw.) wijst terug naar een woord dat eerder genoemd is. De bekendste betrekkelijke voornaamwoorden zijn: die, dat, wie en wat.

Heb je van alles wat je op school geleerd hebt niets onthouden?

Slide 20 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
Benoem alle voornaamwoorden in de zin.


De rondleiding, die een uurtje duurde, was erg interessant.

Slide 21 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord


De rondleiding, die een uurtje duurde, was erg interessant.

'Die' wijst terug naar de rondleiding, want de rondleiding duurde een uurtje. 

Slide 22 - Tekstslide

Vragend voornaamwoord
Een vragend voornaamwoord vervangt een persoon of ding.
Vaak vind je het vragend voornaamwoord vooraan in de zin.

We kennen er 4: "Wie, Wat, Welk(e), wat voor (een)"

Slide 23 - Tekstslide

Vragend voornaamwoord
Benoem de vragend voornaamwoorden.


Waar gaan we welke film kijken?

Slide 24 - Tekstslide

Vragend voornaamwoord
Benoem de vragend voornaamwoorden.


Waar gaan we welke film kijken?

'Waar' staat niet in het rijtje vragend voornaamwoorden. Het geeft extra informatie (niet bij een zelfstandig naamwoord)

Slide 25 - Tekstslide

Onbepaald voornaamwoord
Een onbepaald voornaamwoord duidt een persoon of een zaak aan, maar zegt niet precies wie of wat bedoeld wordt: iemand, niemand, iedereen, men, menigeen, het, (zo)iets, niets, alle(s), elk(e), ieder(e), menig(e), wat, ene, (een) zekere, een of ander(e), sommige(n), verschillende.


Slide 26 - Tekstslide

Onbepaald voornaamwoord
Lastige gevallen:
1. 'je' is onbepaald voornaamwoord als het men betekent.
Als docent kun je tegenwoordig niet meer alles zeggen.
2. 'wat' is onbepaald voornaamwoord als het iets betekent.
Heeft u misschien wat over voor de sportclub?
3. 'het' is onbep. vnw. als het niet naar iets verwijst, maar tijd, weersomstandigheden of sfeer aangeeft.
Het is acht uur en buiten is het guur, maar binnen is het knus.

Slide 27 - Tekstslide

Onbepaald voornaamwoord
Benoem de onbepaald voornaamwoorden.


Ik heb iets te zeggen.

Slide 28 - Tekstslide

Onbepaald voornaamwoord
Benoem de onbepaald voornaamwoorden.


Ik heb iets te zeggen.

1. Staat in het rijtje
2. Verwijst niet naar personen of zaken, maar is algemeen

Slide 29 - Tekstslide

Start met zelfstandig oefenen
Kies zelf jouw manier om te oefenen en leren:
  • jufmelis.nl
  • beterspellen.nl
  • slimleren.nl
  • Andere sites of oefeningen (Bijvoorbeeld uit het boek: blz. )

Slide 30 - Tekstslide

Zelfstandig werkwoord (zww)
Een zelfstandig werkwoord zegt wat iets of iemand doet (werken, gamen, opvoeren, blaffen) of overkomt (krijgen, struikelen)

Het heeft een duidelijke betekenis.

Vanavond eten we pizza met zalm.

Slide 31 - Tekstslide

Zelfstandig werkwoord (zww)
Benoem alle zelfstandig werkwoorden.


Samen met zijn broertje voert hij de scooter op.


Slide 32 - Tekstslide

Zelfstandig werkwoord (zww)
Benoem alle zelfstandig werkwoorden.


Samen met zijn broertje voert hij de scooter op.
Hele werkwoord (opvoeren)

Slide 33 - Tekstslide

Hulpwerkwoord (hww)
Hulpwerkwoorden komen voor in elke zin met meer dan 1 werkwoord. Ze 'helpen' om het gezegde te maken: hebben, kunnen, mogen, moeten, willen, worden, zijn, zullen.

Bij het tankstation heeft de chauffeur een krant gekocht.
Gezegde: heeft gekocht. 'Heeft' helpt om het gezegde te maken, dus hww. 'Gekocht' = zww

Slide 34 - Tekstslide

Start met zelfstandig oefenen
Kies zelf jouw manier om te oefenen en leren:
  • jufmelis.nl
  • beterspellen.nl
  • slimleren.nl
  • Andere sites of oefeningen (Bijvoorbeeld uit het boek)

Slide 35 - Tekstslide

Huiswerk
Bestudeer de stof van:

  • de bedrijvende en lijdende vorm

  • de aantonende, aanvoegende en gebiedende wijs

Oefen met het taalkundig ontleden van zinnen!

Slide 36 - Tekstslide