Food Talk

Chapter 3: Food Talk
  • At the end of this chapter you will be able to:
  • Talk about groceries, quantities and packages.
  • Describe what you eat, using flavours and tastes.
  • Buy food and ask for things at the table.
  • Use some and any and plurals correctly.
  • Use to be going to and demonstrative pronouns. 
1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Chapter 3: Food Talk
  • At the end of this chapter you will be able to:
  • Talk about groceries, quantities and packages.
  • Describe what you eat, using flavours and tastes.
  • Buy food and ask for things at the table.
  • Use some and any and plurals correctly.
  • Use to be going to and demonstrative pronouns. 

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen....
  • In 20 minuten ga je in je groepje het onderwerp bekijken wat je krijgt. Aan het eind van de les (of morgen) gaan we dit bespreken. Maak groepjes van 4!
  • Je legt kort uit wat je gaat leren in dit onderdeel; kijk naar de mission bovenaan de pagina.
  • Je hoeft het nog niet te maken, we gaan globaal het hoofdstuk door zodat je weet wat je te wachten staat.

Slide 2 - Tekstslide

Assignment
  • Lees de opdracht goed door!
  • Overleg met elkaar wie wat doet. Pak je boek erbij!
  • 20 minuten om je onderwerp te bekijken, op te schrijven en te overleggen.
  • Je presenteert het in het kort aan de klas.

Slide 3 - Tekstslide

End of class
  • For tomorrow: Zo goed als klaar met je opdracht van vandaag.
  • 17 januari: Leestoets! Zet het in je Plenda :)
  • Do we have an idea about what we are going to learn in Chapter 3; Food Talk?
  • Inhalers: Na de les afspraak komen maken!

Slide 4 - Tekstslide

Today                                  11-01
  • Welcome back, happy new year!
  • Leesproject - extra uitleg, vragenrondje. Verleng je boek als die nog niet uit is bij de mediatheek vandaag
  • Speaking Assignment Chapter 3.
  • Doel: Ik weet wat ik moet doen voor het leesproject. 
    Ik oefen mijn spreek- en gespreksvaardigheid in het Engels en werk dit uit.
     

Slide 5 - Tekstslide

Speaking & Stones 
  • In chapter three it's all about food, so speaking is a big part of this chapter. 
  • There are three assignments:  Supermarket, dinner table and restaurant. You will choose 1 in pairs/groups of 4.
  • The mission: I can buy food, describe what I eat and say what I like and don’t like about it. I can ask for things at the table.

Slide 6 - Tekstslide

Opdrachten
  • 2 minuten om groepje/tweetallen te maken (na 2 minuten niets = docent bepaald)
  • In tweetallen: Supermarket
  • In groepjes van 4: Restaurant (alle stones) of dinner table (stone  9)
  • Restaurant is een uitdaging omdat je alles zelf moet bedenken, maar erg leerzaam!
  • 25 minuten voorbereiden, oefenen en eventueel vragen stellen. Volgende week: Laten zien aan docent. Schrijf ALLES op in het ENGELS!!

Slide 7 - Tekstslide

Today
  • Grammar: Some and any & plurals (meervoud) + exercises.
  • Finish Speaking exercise & present shortly. (if time)

  • I can have a conversation about food & I know when to use some or any and the rules of plurals (meervoud)

Slide 8 - Tekstslide

What's the difference?

Slide 9 - Tekstslide

We need some tomatoes
Do we need any tomatoes?

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Wanneer gebruik je "any"?
A
In bevestigende zinnen
B
In ontkennende zinnen
C
In vragende zinnen
D
A, B en C zijn alledrie goed

Slide 12 - Quizvraag

... people really hate school.
A
some
B
any
C
somebody
D
anybody

Slide 13 - Quizvraag

We don't like ... apples.
A
some
B
any
C
something
D
anything

Slide 14 - Quizvraag

... people like to read books all the time.
A
some
B
any
C
somebody
D
anybody

Slide 15 - Quizvraag

I need ... apples, but I don't need ... pears.
A
any... any
B
some... some
C
any... some
D
some... any

Slide 16 - Quizvraag

Do you have ___ pets?
A
some
B
any

Slide 17 - Quizvraag

Singular = enkelvoud
Plural = meervoud

Slide 18 - Tekstslide

Regel voor meervoud = woord + s
               1 dog - 3 dogs
    1 dog


   3 dogs

Slide 19 - Tekstslide

Bij woorden die eindigen op een medeklinker + y
                            
                     -y verdwijnt en wordt - ies
                 
  1 bunny                            4 bunnies

Slide 20 - Tekstslide

woorden die eindigen op een klinker + y
                            
       krijgen alleen een - s
          
  1 boy                              3 boys

Slide 21 - Tekstslide

      woorden die eindigen op ch, sh, s, ss, x, z
                            
                                     krijgen -es
                 
  1 dress                           4 dresses

Slide 22 - Tekstslide

 woorden die eindigen op een medeklinker + o
                            
                              krijgen -es
                 
   1 tomato                       4 tomatoes

Slide 23 - Tekstslide

Bij woorden die eindigen op een f of fe
                            
                     f/fe verdwijnt en wordt - ves
                 
     1 leaf                           4 leaves

Slide 24 - Tekstslide

Onregelmatig en onregelmatig meervoud..

Slide 25 - Tekstslide


A
baby's
B
babys
C
babie's
D
babies

Slide 26 - Quizvraag


A
boxes
B
boxxes
C
bosses
D
boxees

Slide 27 - Quizvraag


A
monky's
B
monkies
C
monkie's
D
monkys

Slide 28 - Quizvraag

Uniform
A
uniformes
B
uniform's
C
uniforms
D
uniformies

Slide 29 - Quizvraag


A
fishes
B
fish
C
fishen
D
fishies

Slide 30 - Quizvraag

Thief
A
thiefs
B
thiefes
C
thiefies
D
thieves

Slide 31 - Quizvraag


A
cooky's
B
cookies
C
cookys
D
cookyes

Slide 32 - Quizvraag


1 policeman
A
policemans
B
policemannen
C
policemen
D
policemannies

Slide 33 - Quizvraag


A
faces
B
face's
C
facies
D
facces

Slide 34 - Quizvraag

Speaking
  • 10 minutes to finish and perfect your assignment
  • Present to group (5 min max. per group)
  • Other groups: Write down tips and tops!

timer
10:00

Slide 35 - Tekstslide

Practise
  • Do exercise 32 first, then discuss together.

  • Work on ex. 33 - 37. on your own. 
  • Finish before Monday 

Slide 36 - Tekstslide

Today
  • Check answers grammar
  • Question round - quiz


Slide 37 - Tekstslide

Demonstrative pronouns

Slide 38 - Tekstslide

End of class
  • Write down something new you've learned today
  • Discuss in pairs
  • Homework: Finish F Listening + Study vocabulary F (pg. 171)
  •  

Slide 39 - Tekstslide

Practise

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Tekstslide

Today
  • Speaking exercise presentations.
  • Diary of a Wimpy kid

  •  I can have a conversation about food and practise my speaking skills.

Slide 42 - Tekstslide

Speaking
  • Speaking exercise:
  • 5 min. max per group.
  • At least 3-4 sentences per person.
  • Rest of the group: Listen and think of one tip and one top!

Slide 43 - Tekstslide

Leesproject
  • Work on your assignments or reading on your own!
  • 10 minutes ZS. 
timer
10:00

Slide 44 - Tekstslide

End of class
  • One week left until deadline; gaat dat lukken? Nog vragen?
  • See you tomorrow! 

Slide 45 - Tekstslide

Today
  • Nakijken grammar ex. 57 - 61, eventueel vragen beantwoorden.
  • Test yourself maken (=verplicht!)
  • H3 afsluiten --> Nog extra uitleg nodig? 

  • Leestoets bespreken -> Next week.

Slide 46 - Tekstslide

Test yourself online
  • Start test yourself online: on your own!
  • Online methode -> rechts in beeld; oefentoets.
  • 25 minutes ZS.
  • Why? To see what you already know well, and what you still have to study for the test. Finish before Friday!
  • Good luck!
  • Done early? Slim stampen, extra oefenen.
timer
25:00

Slide 47 - Tekstslide

Let's see what you remember..
Write down and fill in:
This gebruik je bij: 1 object/persoon dichtbij.
That gebruik je bij: ..................   ...................
These gebruik je bij: ..................   ....................
Those gebruik je bij: ....................   ...................
Do you still know when to use which one? Write down one example sentence such as: This computer is old.

Slide 48 - Tekstslide

Antwoorden:
This gebruik je bij: 1 object/persoon dichtbij. 
That gebruik je bij: 1 object/personen veraf.
These gebruik je bij: meerdere objecten/personen dichtbij.
Those gebruik je bij: meerdere objecten/personen veraf.

Questions?


Slide 49 - Tekstslide

End of class
  • Finish test yourself before Monday (test)
  • Study vocabulary, stones & grammar.
    Extra oefenen, slim stampen online.
  • See you Friday! 

Slide 50 - Tekstslide