4F. Woordenschat

4F. Woordenschat
1HV
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

4F. Woordenschat
1HV

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je kent de betekenissen van de woorden uit
      H.1 Geletterdheid
  •  Je kunt met de woorden zinnen maken waaruit de betekenis
       duidelijk blijkt.

Slide 2 - Tekstslide

Beantwoord de vragen op de volgende dia's

Slide 3 - Tekstslide

Wat is een analfabeet?
A
Iemand die heel 'geletterd' is
B
Iemand die kan lezen en schrijven
C
Iemand die digitaal niet zo vaardig is
D
Iemand die niet kan lezen en schrijven

Slide 4 - Quizvraag

Hoe noem je iemand die niet digitaal vaardig is?
A
Digibeet
B
Alfabeet
C
Adigibeet
D
Analfabeet

Slide 5 - Quizvraag

Bestudeer de woordenlijst
(10 min.)

Slide 6 - Tekstslide

Wat is de betekenis van:

confronteren
A
iets laten weten
B
iemand op zijn gedrag aanspreken
C
iets begrijpen door wat je ziet of hoort
D
Iemand controleren

Slide 7 - Quizvraag

Wat is de betekenis van:

het synoniem
A
Een woord met twee of meer betekenissen
B
Een woord met een tegenovergestelde betekenis
C
Een ander woord met (ongeveer) dezelfde betekenis
D
Een woord met een sympathieke betekenis

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de betekenis van:

heimelijk
A
In het geheim
B
Beperkt
C
Over het algemeen
D
Stiekem

Slide 9 - Quizvraag

Hoe noem je het als iemand onzin vertelt?

Slide 10 - Open vraag

Wat betekent:

uitdrukken

Slide 11 - Open vraag

Het argument
De catalogus
Het genre
De motivatie
Dat waarmee je een bewering ondersteunt
De zin om iets te doen
Lijst waarin iets geordend staat
Soort verhaal
Wat je nodig hebt
Hoe iets komt
Instelling om informatie te selecteren

Slide 12 - Sleepvraag

Bedenk zelf een zin met het woord 'term' erin. De betekenis mag er niet letterlijk in staan, maar moet wel duidelijk blijken.
(Je mag het woord vervoegen.)

Slide 13 - Open vraag

Bedenk zelf een zin met het woord 'uitermate' erin. De betekenis mag er niet letterlijk in staan, maar moet wel duidelijk blijken.
(Je mag het woord vervoegen.)

Slide 14 - Open vraag

Bedenk zelf een zin met de uitdrukking 'ter ore komen' erin. De betekenis mag er niet letterlijk in staan, maar moet wel duidelijk blijken.
(Je mag de uitdrukking vervoegen.)

Slide 15 - Open vraag

Welk woord pas er in de zin:

Toen hij als eerste was geëindigd, liep hij ... naar het podium.
A
eigenzinnig
B
populair
C
effectief
D
triomfantelijk

Slide 16 - Quizvraag

Welk woord pas er in de zin:

Ik probeer me niet te laten ... tijdens het stillezen.
A
confronteren
B
sjoemelen
C
afleiden
D
stimuleren

Slide 17 - Quizvraag

Wat vind je nog lastig?
A
Het onthouden van de betekenissen
B
Het juiste woord in een zin plaatsen
C
Zelf nieuwe zinnen bedenken waaruit de betekenis duidelijk blijkt
D
A, B én C!!!

Slide 18 - Quizvraag

In hoeverre heb je de woorden en hun betekenissen van dit hoofdstuk onder de knie?
😒🙁😐🙂😃

Slide 19 - Poll