Module 4 hoofdstuk 3

Lesdoelen
Weten wat de kamer van koophandel doet, waarom de productiviteit van een bedrijf belangrijk is, invloed van onderzoek en ontwikkeling hierop, wat aandelen zijn, verschil tussen een nv en bv is.
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Lesdoelen
Weten wat de kamer van koophandel doet, waarom de productiviteit van een bedrijf belangrijk is, invloed van onderzoek en ontwikkeling hierop, wat aandelen zijn, verschil tussen een nv en bv is.

Slide 1 - Tekstslide

de kamer van koophandel.
  • advies bij start
  • ondernemingsplan
  • informatie
  • handelsregister

Slide 2 - Tekstslide

0

Slide 3 - Video

Productiviteit / productiecapaciteit
De hoeveelheid goederen (diensten) die een onderneming in een bepaalde tijd kan maken, heet de productiviteit of productiecapaciteit van een onderneming.

De productiviteit wordt bepaald door:
- hoeveelheid / kwaliteit productiefactoren
- bedrijfstijd

Slide 4 - Tekstslide

consumeren of investeren?

gezinnen consumeren

bedrijven investeren om te produceren

Slide 5 - Tekstslide

Innovatie
Investeringen in Onderzoek & Ontwikkeling:
- productinnovatie: product wordt beter (anders)
- procesinnovatie: manier waarop product gemaakt wordt, wordt verbeterd.

Slide 6 - Tekstslide

Patent/octrooi
Een patent geeft het recht aan de onderneming om als enige een product te produceren voor een bepaalde periode

Slide 7 - Tekstslide

Voordeel patent
Voordeel van patent voor de samenleving:
Als er geen mogelijkheid voor patent zou zijn, zouden veel innovaties niet plaatsvinden. Het kost een bedrijf vaak veel geld om onderzoek te doen, en als de kennis dan door iedereen gebruikt zou kunnen worden, is mogelijke opbrengst voor het bedrijf zelf veel kleiner.

Slide 8 - Tekstslide

Nadeel patent
Nadeel van een patent voor de samenleving:
Bedrijf mag product als enige op de markt brengen en is daarmee monopolist. Hierdoor onstaan hoge prijzen.


Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het einde van deze les weet je het verschil tussen stroom en voorraadgrootheden, hoe een balans werkt, en hoe een resultatenrekening werkt.

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

afschrijving
Afschrijvingen krijg je mee te maken als je vaste activa (machines, gebouwen etc.) minder waard worden (door gebruik). Als je machine in waarde daalt, dan betekent dat ook dat jouw bedrijf minder waard is. Afschrijving wordt dus als een kosten gezien, maar niet als uitgave. 

Kosten gaan altijd van het eigenveromogen af.

Slide 20 - Tekstslide

Berekening
Afschrijving per periode = (A - R ) / N 
A = Aanschafwaarde
R = Restwaarde
N = Aantal perioden

Boekwaarde (waarde op de balans) = Aanschafprijs - afschrijvingen

Slide 21 - Tekstslide

Voorbeeld afschrijving
Een machine heeft 10.000 euro gekost bij aanschaf en gaat 10 jaar mee. Inmiddels is de machine 5 jaar oud. Naar 10 jaar kan de machine nog voor 2000 euro verkocht worden.
Afschrijving per periode = (A - R ) / N 
(10.000-2000)/10=800
Boekwaarde (waarde op de balans) = Aanschafprijs - afschrijvingen
10.000-4000=6000

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

stroom en voorraad
stroomgrootheden: gemeten per tijdseenheid  bijv per jaar (sparen, consumeren, investeren, inkomen, kosten, opbrengsten)

voorraadgrootheden: inventaris, inwoners, beroepsbevolking, vermogen. Je meet op een bepaald moment.

Slide 25 - Tekstslide

Balans <--------> Resultatenrekening

Een balans bestaat uit

  • bezittingen
  • schulden
-> voorraadgrootheden


Een resultatenrekening (winst & verlies rekening) bestaat uit:

  • kosten
  • opbrengsten
-> stroomgrootheden

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Wat betekent de afkorting KvK?
A
Kamer voor kooplieden
B
Kamer van Handel
C
Koopwaar en Koophandel
D
Kamer van Koophandel

Slide 28 - Quizvraag

Waar moet een zelfstandig ondernemer zich inschrijven?
A
Verkoopregister
B
Kamer van Koophandel
C
handelsregister
D
Belastingregister

Slide 29 - Quizvraag

Wat is geen taak van de Kamer van Koophandel?
A
adviseren startende ondernemers
B
het handelsregister bijhouden
C
adviseren ondernemers die al jaren draaien
D
het ondernemersplan maken

Slide 30 - Quizvraag

Wat is innovatie?
A
technologische ontwikkeling
B
uitvindingen doen
C
het toepassen van uitvindingen
D
investeringen van bedrijven

Slide 31 - Quizvraag

Het aanschaffen van een nieuwe machine is een voorbeeld van:
A
productinnovatie
B
procesinnovatie

Slide 32 - Quizvraag

Wat gebeurd er met de prijs als een patent vervalt?
A
De prijs daalt
B
De prijs stijgt
C
De prijs blijft gelijk

Slide 33 - Quizvraag

Welke ondernemingsvorm geeft aandelen uit die vrij verhandelbaar zijn?
A
NV
B
BV
C
Stichting
D
VOF

Slide 34 - Quizvraag

Bij welke ondernemingsvorm staan de aandelen op naam?
A
NV
B
BV
C
CV
D
VOF

Slide 35 - Quizvraag

Het verschil tussen een NV en een BV is
A
dat de eigenaar bij een nv met zijn privévermogen verantwoordelijk is voor schulden
B
dat de aandelen bij een bv voor iedereen te koop zijn en bij een nv niet
C
dat de aandelen bij een nv voor iedereen te koop zijn en bij een bv niet
D
dat de eigenaar bij een bv met zijn privévermogen verantwoordelijk is voor schulden

Slide 36 - Quizvraag

Voorraad
A
Resultatenrekening
B
Balans

Slide 37 - Quizvraag

Het eigen vermogen staat
A
debetzijde balans
B
winst - verlies rekening
C
bij vlottende activa
D
creditzijde balans

Slide 38 - Quizvraag

Moet een balans in evenwicht zijn?
A
Ja
B
Nee

Slide 39 - Quizvraag

de omzet staat op de
A
Resultatenrekening
B
Balans

Slide 40 - Quizvraag

Welke stelling klopt niet ?
A
een balans is altijd in evenwicht
B
een balans is een momentopname
C
heeft een debetzijde en een creditzijde
D
wordt altijd opgemaakt op 31 december

Slide 41 - Quizvraag

Hoe noemen we de rechterzijde van de balans ?
A
Liquide middelen
B
Passiva
C
Debet
D
Activa

Slide 42 - Quizvraag

Op een resultatenrekening staan
A
de opbrengsten en kosten
B
de ontvangsten en uitgaven
C
de bezittingen
D
het eigen vermogen

Slide 43 - Quizvraag

Als een bedrijf afschrijvingskosten heeft zal er iets veranderen op..
A
de balans
B
de resultatenrekening
C
zowel de balans als de resultatenrekening
D
niets

Slide 44 - Quizvraag

Afschrijvingen geven de waardevermindering van vlottende kapitaalgoederenweer
A
Juist
B
Onjuist

Slide 45 - Quizvraag

De boekwaarde bereken je door:
A
aanschafwaarde - alle afschrijvingen
B
aanschafwaarde + alle afschrijvingen
C
restwaarde - alle afschrijvingen
D
boekwaarde + restwaarde

Slide 46 - Quizvraag