Les 23-10-2020, paragraaf 5.2

Planning voor de les:
20 minuten: KWT
4 minuten: voorkennis testen
1 minuut: leerdoelen en huiswerk
20 minuten: uitleg 
10 minuten: aan het werk!
5 minuten: leerdoelen testen

1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Planning voor de les:
20 minuten: KWT
4 minuten: voorkennis testen
1 minuut: leerdoelen en huiswerk
20 minuten: uitleg 
10 minuten: aan het werk!
5 minuten: leerdoelen testen

Slide 1 - Tekstslide

Aan de slag!
Wat? Keuzewerktijd 
Hoe? Volgens het stoplicht
Hulp? De docent (tijdens de les), je laptop en je medestudent.
Tijd? Tot de timer op 0 staat 
Uitkomst? Je hebt geoefend met leerstof.
Klaar? Ga verder met een ander vak

timer
20:00

Slide 2 - Tekstslide

Vaste activa
vlottende activa
Liquide middelen
Eigen vermogen
Vreemd vermogen
Bedrijfspand
Voorraad goederen
Spaargeld
Lening van de bank
Contant geld in de kassa

Slide 3 - Sleepvraag

Een bedrijf koopt op rekening voor €150 inventaris.
Geef de mutaties op de balans.

Slide 4 - Open vraag

Balansmutatie

Debet
Inventaris neemt toe met 
€ 150

Credit
Crediteuren neemt toe met 
€ 150

Slide 5 - Tekstslide

Wat is de formule voor het berekenen van de afschrijvingskosten per jaar?
A
restwaarde : gebruiksduur
B
bedrijfsduur : aanschafwaarde
C
aanschafprijs - restwaarde : gebruiksduur
D
(aanschafprijs - restwaarde) : gebruiksduur

Slide 6 - Quizvraag

Leerdoelen:
1. Je begrijpt hoe een resultatenrekening werkt.
2. Je kan met btw rekenen

HUISWERK: Opdracht 5.19 t/m 5.24

Slide 7 - Tekstslide

Balans <--------> Resultatenrekening

Een balans bestaat uit

  • bezittingen
  • schulden
-> voorraadgrootheden


Een resultatenrekening (winst & verlies rekening) bestaat uit:

  • kosten
  • opbrengsten
-> stroomgrootheden

Slide 8 - Tekstslide

Voorraad- en stroomgrootheden
Voorraadgrootheden staan op de balans en de waarde is op een bepaald tijdstip te meten. De waarde kan een dag later al anders zijn.....

Stroomgrootheden staan op de W&V rekening en de waarde wordt gemeten per tijdseenheid of periode (bijvoorbeeld een maand of een jaar)

Slide 9 - Tekstslide

De balans
  • Op de balans staan alleen
voorraadgrootheden

  • Links/debet/activa:
Vaste en vlottende activa en liquide middelen

  • Rechts/credit/passiva:
EV, vreemd vermogen lang en kort

  • Komt in balans door het eigen vermogen

Slide 10 - Tekstslide

0

Slide 11 - Video

De resultatenrekening
(in staffelvorm)
  • Wordt ook wel winst/verliesrekening genoemd
  • Hierop staan alleen stroomgrootheden
  • De opbrengsten ---> creditzijde (rechts)
  • De kosten ----->  debetzijde (links)
  • Komt in balans door de winst of het verlies dat wordt gemaakt
  • Wordt er winst gemaakt dan staat dit aan de debetzijde. 
  • Wordt er verlies gemaakt dan staat dit aan  de creditzijde




Slide 12 - Tekstslide

Let op!
Leerlingen zijn wel eens van mening dat de begrippen Kosten/Opbrengsten hetzelfde betekenen als Uitgaven/Inkomsten. Dat is niet juist!
Dit verschil is eenvoudig aan te geven door te kijken naar de aanschaf van een machine.
Als een bedrijf een machine koopt/betaalt van € 5 mln op 01.01.2014. Dat is dit een uitgave op die datum. Natuurlijk gaat er dan geld van de rekening af, maar daar staat tegenover dat het bedrijf eigenaar is van een machine – een ander soort bezit.
Omdat de machine naar verwachting 10 jaar gebruikt gaat worden, verdeelt het bedrijf de kosten over die 10 jaar: de afschrijving. Jaarlijks komt een post afschrijving van € 500.000 als kosten op de resultatenrekening. Het bezit (de waarde van de machine op de balans) wordt daardoor € 500.000 kleiner.

Uitgaven zijn dus wat anders kan kosten!

Slide 13 - Tekstslide

Toe-afname eigen vermogen
Als een bedrijf winst maakt in een bepaald jaar, zal het EV in dat jaar toenemen met de behaalde winst

Als een bedrijf verlies maakt in een bepaald jaar zal het EV in dat jaar afnemen met het verlies

Slide 14 - Tekstslide

BTW
Belasting over de toegevoegde waarde.

Slide 15 - Tekstslide

Winkelprijs

De winkelprijs is de prijs die de consument in de winkel betaalt voor een product of dienst. Dit wordt ook wel de consumentenprijs genoemd. Het is de prijs die je aan de winkelier betaalt, inclusief btw.


consumentenprijs = verkoopprijs + btw

Slide 16 - Tekstslide

Rekenen met btw
De verkoopprijs van een product is € 125.
De btw is 21%.

De consumentenprijs (wat betaal je in de winkel):
€ 125 : 100 x 121 = € 151,25

€ 125 : 100 x 21 = € 26,25
€ 125 + € 26,25 = € 151,25

Slide 17 - Tekstslide

Rekenen met btw
De consumentenprijs van een product is € 159,95.
De btw is 21%.

De verkoopprijs:
€ 159,95 : 121 x 100 = € 132,19

Slide 18 - Tekstslide

De consumentenprijs is de verkoopprijs exclusief btw.
A
juist
B
onjuist

Slide 19 - Quizvraag

Aan de slag!
Wat? Opdrachten 5.19 t/m 5.24
Hoe? In je werkboek en schrift
Hulp? De docent (tijdens de les), je werkboek en je medestudent.
Tijd? Tot de timer op 0 staat of de opdrachten af zijn
Uitkomst? Je hebt geoefend met de leerstof.
Klaar? Ga verder met een ander vak of ga verder met de bouwstenen van hoofdstuk 5

timer
10:00
Hulp!
Extra hulp:
https://www.economielokaal.nl/balans-en-resultatenrekening/

Slide 20 - Tekstslide

De verkoopprijs is € 60 bij en het btw tarief is 9%. Bereken de consumentenprijs.

Slide 21 - Open vraag

Uitwerking
€60 : 100 x 109 = €65,40

Slide 22 - Tekstslide

De consumentenprijs is 83,49 euro. Het btw-tarief is 21%. Bereken de verkoopprijs.

Slide 23 - Open vraag

Uitwerking
€83,49 : 121 x 100 = €69,00

Slide 24 - Tekstslide

Op een resultatenrekening staan...
A
kosten
B
opbrengsten
C
eigen vermogen
D
winst- of verliessaldo

Slide 25 - Quizvraag

Een balans bevat voorraadgrootheden en de resultatenrekening stroomgrootheden
A
Juist
B
Onjuist

Slide 26 - Quizvraag

Een voorbeeld van een stroomgrootheid is / zijn.....
A
loonkosten
B
voorraden
C
kasgeld
D
debiteuren

Slide 27 - Quizvraag

HUISWERK
opdrachten 5.19 t/m 5.24

Slide 28 - Tekstslide