H2: Groepen en relaties

H2: Groepen en relaties
1 / 130
volgende
Slide 1: Tekstslide
TSGSecundair onderwijs

In deze les zitten 130 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 2 min

Onderdelen in deze les

H2: Groepen en relaties

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorkennis
Net zoals in hoofdstuk 1 wordt ook in dit hoofdstuk voortgebouwd op de leerstof van de tweede graad en het vijfde jaar. Theoretische kaders en begrippen, zoals het omstanderseffect, soorten motivatie, componenten van emoties, collectivistische culturen en arousal komen opnieuw aan bod. 
We gaan dus even onze leerstof opfrissen met de voorkennistest. 
Neem je laptop, open Scoodle en doe in H2 de voorkennistest. 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verhalende opener p. 53

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verhalende opener p. 53
- Wat kun je concluderen?
  • Er is een positieve correlatie tussen het aantal mensen aan tafel en de hoeveelheid voeding die we eten.

- Mensen eten meer in het gezelschap van familie en vrienden dan wanneer ze alleen eten. Wanneer kan dat effect positief zijn?
  • Bijvoorbeeld: oudere mensen of jonge kinderen zullen zo gestimuleerd worden om te eten.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verhalende opener p. 53
- Wanneer kan dat negatief zijn?
  • Bijvoorbeeld: je gaat meer eten dan nodig, overdaad.

- Herken je dat effect? Ken je andere voorbeelden van situaties waarin je gedrag beïnvloed wordt door de aanwezigheid van anderen?

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. Publiekseffect p. 54
Publiekseffect:  aanwezigheid van anderen --> invloed op onze prestaties/ons gedrag. Die invloed kan in meerdere of mindere mate zowel positief als negatief zijn. 

Invloed van aanwezigheid van anderen op gedrag/prestatie --> sociale psychologie

Amerikaanse psycholoog Norman Triplett (1861-1934) --> vaak als grondlegger van de sociale psychologie genoemd --> stelde vast dat coureurs sneller reden in groepswedstrijden dan in individuele tijdritten --> wordt het competitieve instinct aangewakkerd door de aanwezigheid van anderen of rijden coureurs gewoon sneller reden omdat ze uit de wind worden gezet?

Lees ook het experiment op p. 54 (zie ook volgende slide).

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oef. 1 p. 54
Licht toe van welk soort motivatie hier sprake is.
  • Hier is sprake van extrinsieke motivatie. Je doet iets om er iets mee te bereiken, in dit geval om de beste te zijn. Dat levert je vervolgens ook positieve gevoelens op (trots, blijdschap).

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. Publiekseffect: 1.1 Sociale facilitatie p. 54
Sociale facilitatie = de positieve invloed op ons gedrag en onze prestaties door de aanwezigheid van anderen.
Onderzoek Shishan Chen p. 55 lezen. --> Hoe zie je sociale facilitatie terugkomen?
MAAR sociale facilitatie: niet in alle situaties!

Sociaal parasiteren of social loafing: niet gemotiveerd --> mindere prestaties
--> dit kan optreden in situaties waar het moeilijk is te zien wat de bijdrage van een individu tot de groepsprestatie is --> zo kunnen we minder doen dan de rest doordat onze prestaties verdwijnen in de groep --> geen zorgen over kritiek --> sociale luiheid
 Onderzoek studenten: lees p. 55 en bestudeer de grafiek!  (zie ook volgende slide)

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. Publiekseffect: 1.1 Sociale facilitatie p. 56
De Nederlandse psychologe Claudia Hoeksema-van Orden en andere onderzoekers lieten studenten individueel of in groep gedurende 20 uur doorwerken. De ene helft van de proefpersonen die individueel of in groep werkten, kreeg geen feedback over zijn prestaties. De andere helft van de proefpersonen, die ook individueel of in groep werkten, kreeg regelmatig individuele feedback.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. Publiekseffect: 1.1 Sociale facilitatie oef. 2 p. 56
Wat kun je uit de grafiek afleiden?
  •  De afname van prestaties was het grootst bij de proefpersonen die deel uitmaakten van een groep en geen feedback kregen. Hier is sprake van sociaal parasiteren.

  • Er was een kleinere afname bij degenen die individueel werkten en geen feedback kregen.

  • Er is geen significant verschil tussen de individuele conditie en groepsconditie bij de proefpersonen die regelmatig individuele feedback kregen.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. Publiekseffect: 1.1 Sociale facilitatie p. 56
Sociaal parasiteren: twee verklaringen:
1. Free-rider effect:
 Uitgangspunt: iemand anders haalt vooropgestelde groepsdoel, dus ik hoef niet veel te doen

2. Sucker effect:
 Uitgangspunt: iedereen in groep doet niets, dus ik ook niet

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. Publiekseffect: 1.1 Sociale facilitatie p. 56
Sociaal parasiteren: maatregelen
  • individuele motivatie: 
    - groepsleden: persoonlijk belang groepsresultaat --> grotere inzet
    - dreigen met ongewenst gevolg
  • Identificatie met de groep:
    - kleine groep 
    - hoge mate groepscohesie
MAAR OOK
  • Individuele factoren (kennis en vaardigheden) doen unieke bijdrage inzien

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oef. 3 p. 56
Van welk soort motivatie is in dat laatste geval sprake? Licht toe.
  • Intrinsieke motivatie: het individu is door de taak zelf gemotiveerd, hij heeft het gevoel dat hij helemaal in de taak opgaat. Hij wil de taak dan ook tot een goed einde brengen en laat zich niet door de groep beïnvloeden.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. Publiekseffect: 1.1 Sociale facilitatie p. 56
  • Sociaal parasiteren: belang gender- en cultuurverschillen:
- vaker mannen: individualistischer + minder belang sociale relaties
- collectivistische culturen: sociale compensatie: extra inspanning andere groepsleden bij mindere bijdrage anderen

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. Publiekseffect: 1.1 Sociale facilitatie oef. p. 56
Oef. 4 p. 56: Waardoor kenmerken collectivistische culturen zich?
  • In collectivistische culturen wordt veel belang gehecht aan de groep. Het groepsbelang en niet het individuele belang komt op de eerste plaats; er is een hoge mate van solidariteit.

Oef. 5 p. 56: Hoe kan een leerkracht sociaal parasiteren tegengaan bij een groepswerk?
  •  Collectieve straf: de leerkracht kent een laag punt toe aan de groepstaak als het resultaat tegenvalt.
  • De leerkracht kent ieder afzonderlijk groepslid een individuele score toe.
  • De leerkracht maakt kleine groepjes: daardoor zullen leerlingen een grotere bijdrage moeten leveren; bovendien valt het meer op wanneer een leerling niet meewerkt.
  • De leerkracht laat de leerlingen zelf de groepjes kiezen. Wanneer er een goede sfeer in de groep heerst (grote mate van groepscohesie), zullen leerlingen mogelijk ook een grotere bijdrage leveren.
  • De leerkracht houdt rekening met het geslacht van de leerlingen als hij de groepjes indeelt. Wanneer het groepje bijvoorbeeld uit meisjes bestaat, is de kans minder groot dat sociaal parasiteren optreedt.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Publiekseffect: Sociaal parasiteren p. 57
Toch kan sociaal parasiteren nuttig zijn (in bepaalde mate!) --> werken in een groep met voldoende reserves --> mogelijkheid als individu om af en toe te matigen + energie te doseren!

Oef. 6 p. 57: Waarom kan dat een effectieve methode zijn om een burn-out te vermijden?
  • Door sociaal parasiteren kan het individu zijn krachten sparen voor latere taken.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. Publiekseffect: 1.2 Sociale belemmering p. 57
Sociale belemmering: soms negatieve invloed aanwezigheid anderen op prestaties
-->  Onderzoek studenten Husband (lees p. 57)




Lees ook het onderzoek van Ader en Tatum (p. 57 / volgende slide)

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. Publiekseffect: 1.2 Sociale belemmering p. 57
De Amerikaanse wetenschappers Robert Ader en Ronald Tatum lieten studenten alleen of met twee tegenover elkaar plaatsnemen aan een tafel. Aan één kant van de tafel was een rode knop bevestigd. Alle studenten kregen een elektrode aan een van hun kuiten bevestigd. Vervolgens vernamen ze dat de proefleider het lokaal zou verlaten en dat ze de hele duur van het experiment niet mochten praten, roken, opstaan of de elektroden aanraken.
Over de rode knop werd niets gezegd. Eén minuut nadat de proefleider het lokaal
verlaten had, kreeg iedere student een eerste schok. Vervolgens kregen de studenten
telkens om de tien seconden een nieuwe schok. Als de student die bij de rode knop
zat en daar in tussentijd op gedrukt had, dan werd de schok voor hem en de eventuele
andere persoon uitgesteld met tien seconden. Wanneer de studenten gedurende vijf
minuten niet meer dan vijf schokken kregen, dan werd de proef als beëindigd
beschouwd. Lukte dat niet, dan werd het experiment na 1,5 uur stopgezet.
Onderstaande verschillen (volgende slide)  werden vastgesteld tussen de studenten
die alleen en de studenten die met twee tegenover elkaar aan tafel zaten.

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. Publiekseffect: 1.2 Sociale belemmering: oef. 7 p. 58
- Vat de resultaten in eigen woorden samen.
  • In de alleen-conditie slaagden meer (8 van de 12) deelnemers erin de schokken te ontwijken dan in de samen-conditie. Ze leerden ook sneller hoe dat moest dan in de samen-conditie. Meer deelnemers in de samen-conditie bleven de schokken  lang ondergaan.
- Wat kun je concluderen?
  • In sommige gevallen kan de aanwezigheid van anderen ervoor zorgen dat we minder goed presteren dan als we alleen zijn. Mogelijk speelt de moeilijkheid van de opdracht een rol.
- Welke bedenking kun je bij dit onderzoek maken?
  • Er is een erg kleine steekproef (12 personen en 12 paren). Daardoor mogen de onderzoeksresultaten niet veralgemeend worden.



Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. Publiekseffect: 1.2 Sociale belemmering p. 57
Sociale durf <-> sociale belemmering:
door anonimiteit groep --> gemakkelijker risico’s --> stimulering individuele prestaties

Lees ook experiment Jackson en Williams p. 58

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Publiekseffect: 1.3 Sociale activeringstheorie p. 58
Een goed inzicht in de begrippen wordt steeds belangrijker wordt!
Zie zowel sociale facilitatie  als sociale belemmering als een proces waarbij de aanwezigheid van anderen invloed heeft op het uitvoeren van taken

We worden namelijk steeds meer gecontroleerd en dat op allerlei manieren

Zo controleren werkgevers het gedrag van werknemers steeds beter, zoals door de screening van de inhoud van telefoongesprekken, e-mails en internetverkeer. Volgens John Aiello en Elisabeth Douthitt (2004) kunnen dergelijke vormen van elektronische controle sociale facilitatie-effecten op het werk veroorzaken.

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Publiekseffect: 1.3 Sociale activeringstheorie p. 58
Vandaag: maatschappij met toenemende controle --> voelen ons bekeken/gecontroleerd --> invloed van die controle op gedrag? --> belang inzicht sociale belemmering en facilitatie

Oef. 8 p. 58: Geef voorbeelden van hoe controle in de publieke ruimte of in de privésfeer sociale facilitatie en belemmering kan uitlokken.
  • - Persoonlijk antwoord - Bijvoorbeeld:
  • Werknemers worden gecontroleerd door ’s morgens en ’s avonds in en uit te badgen
  • Flitspalen controleren of we te snel rijden.
  • Camera’s die verkeerspieken analyseren, lage-emissiezones controleren …
  • Slimme camera’s die registreren hoeveel mensen in een ruimte aanwezig zijn, hoe ze door de ruimte bewegen en vaststellen welk geslacht ze hebben of hoe groot die mensen zijn.
  • Telefoongesprekken van bijvoorbeeld een helpdesk worden opgenomen voor kwaliteitsverbetering.
  • Via smartphones kan de locatie van het openbaar vervoer, maar ook van anderen in realtime gevolgd worden.
  • Smartwatches (ook voor kinderen) met ingebouwde gps-functie
  • Gps-trackers voor reiskoffers of om in de schooltas van het kind te bevestigen
• Ouders kunnen de resultaten van hun kind meevolgen via Smartschool.
• Gerichte reclame op sociale media
• Installatie van controlesysteem voor het lezen van mails van personeel (als dat ook zo in het beleid opgenomen is)
• …


Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Publiekseffect: 1.3 Sociale activeringstheorie p. 58
Wanneer sociale belemmering of facilitatie? --> onderwerp van onderzoek
--> experimenten: GEEN verklaring door:
  • toevallige eigenschappen deelnemers: alleen of per twee
  • publiek (actief of passief)
  • tijdsgeest
  •  culturele context

Mogelijke verklaring door Robert Zajonc


Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Publiekseffect: 1.3 Sociale activeringstheorie p. 59
Robert Zajonc:
  • experimenten sorteren volgens opleveren sociale facilitatie of belemmering
  • nagaan gemeenschappelijkheid:
     - sociale facilitatie: makkelijk gedrag
      - sociale belemmering: moeilijk gedrag

Onderzoek kakkerlakken (p. 59 + volgende slide)


Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kakkerlakkenexperiment: Bekijk de grafiek met de onderzoeksresultaten.
Wat kun je concluderen?

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oef. 9 p. 60: Kakkerlakkenexperiment: 
Wat kun je concluderen?

  •  In zowel het eerste als het tweede experiment ging de gemakkelijke taak (rechte gang) sneller met een passief publiek of in gezelschap van een andere kakkerlak (sociale situatie) en de moeilijke taak (kruisvormige ruimte) trager.

 
  •  Is de taak gemakkelijk (rechte gang), dan zal de kakkerlak sneller het toevluchtsoord bereiken wanneer er een passief publiek of gezelschap is (sociale facilitatie).

  • Is de taak moeilijk (kruisvormige ruimte), dan zal een passief publiek of gezelschap een negatief effect hebben: het zal langer duren voordat de kakkerlak het toevluchtsoord bereikt (sociale belemmering).

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Publiekseffect: 1.3 Sociale activeringstheorie p. 60
Zajonc: verklaringsmodel voor sociale facilitatie en belemmering
= sociale activeringstheorie --> facilitatie of belemmering treedt in sterke mate op door de aanwezigheid anderen --> arousal
 
Wat wordt daarmee bedoeld? (volgende slide)



Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Publiekseffect: 1.3 Sociale activeringstheorie p. 60
Oef. 10 p. 60: Wat wordt daarmee bedoeld?
  • Arousal is een mate van fysiologische opwinding of algemene activeringstoestand die bepalend is voor de actiebereidheid van een individu. Arousal is dus een toestand die aangeeft hoe alert je bent en of bereid bent ernaar te handelen.

Oef. 11 p. 60: 11. Bij welk component van een emotie is dat begrip terug te brengen?
  • Arousal hoort thuis bij de fysiologische component. Bij emoties horen lichamelijke veranderingen die door je zenuwstelsel in gang worden gezet. Zo zorgen bepaalde emoties ervoor dat je hartslag en ademhaling versnellen of vertragen, dat je bloeddruk hoger of lager wordt… Dat leidt tot waarneembare reacties, zoals zweten, blozen, kippenvel en huilen. De mate waarin het zenuwstelsel actief is, wordt ook wel arousal genoemd.


Lees ook het experiment op p. 61. Wat kan je hier concluderen? (volgende slides)



Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Publiekseffect: 1.3 Sociale activeringstheorie p. 61
Oef. 12 p. 61: Wat kun je uit het experiment concluderen?
  • Zowel situaties die als een bedreiging ervaren worden, als situaties die eerder als een uitdaging worden gezien, leiden tot een verhoogde arousal. De gevolgen zijn echter wel verschillend. In beide situaties versnelt de hartslag, die ervoor zorgt dat de prestaties bij de gemakkelijke taak verbeteren. Enkel bij een bedreiging komt daar ook nog een verhoging van de bloeddruk bovenop. Dat heeft een verslechtering van de prestaties tot gevolg. De aanwezigheid van anderen heeft met andere woorden een verschillende fysiologische uitwerking op een gemakkelijke dan op een moeilijke taak.

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Publiekseffect: 1.3 Sociale activeringstheorie p. 61
Verhoogde opwinding --> eenvoudigere of voor jou dominante respons
  • Goede beheersing gewenste gedrag taak --> dominante ‘juiste’ respons: zonder veel moeite juiste gedrag vertonen --> opwinding door aanwezigheid anderen --> toename juiste responsen --> verbetering prestatietaak
--> sociale facilitatie!
  • Nog niet (goede) beheersing gewenste gedrag taak --> dominante ‘niet-juiste’ respons --> Aanwezigheid anderen: verdere activering --> toename niet-juiste responsen --> verslechtering prestatie taak
 --> sociale belemmering!

Stel de sociale activeringstheorie schematisch voor (oef 13 p. 61 + volgende slide)



  Sociale facilitatie


Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Publiekseffect: 1.4 Verwachte evaluatietheorie p. 62
Cottrell: verwachte evaluatietheorie = alternatief verklaringsmodel:
Aanwezigheid anderen: niet voldoende verhoging arousal (zoals Zajonc stelt), MAAR:
evaluatie door ander --> toename arousal --> evaluatievrees

Zo zie je dat bij groepssporten zoals bvb voetbal, jongeren niet meer naakt willen/durven douchen omwille van de mogelijkheid dat er filmpjes gemaakt kunnen worden!

Oef. 14 p. 62: Waarom kunnen smartphones tot een verhoging van evaluatievrees leiden?
  • Vandaag heeft bijna iedereen een smartphone die uitgerust is met een camera. We weten dat, waardoor we het gevoel hebben dat we niet alleen beoordeeld en geëvalueerd kunnen worden door onze nabije omgeving, maar ook door een groot publiek. Zo worden filmpjes van bijvoorbeeld optredens, vechtpartijen op de speelplaats of een uit de hand gelopen discussie tussen een leerkracht en leerling massaal online gedeeld. Dat bevordert het beoordelen en het evalueren en bijgevolg ook de angst om te falen.
Lees hoe Cottrell en zijn collega's het verschijnsel onderzochten (p. 37). Wat is de conclusie?

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Publiekseffect: 1.5 Distractie-conflicttheorie p. 62
Stimuli: leiden aandacht taak af --> afleidende stimuli --> aandachtsconflict -->  arousal neemt toe (omdat we niet weten waar we onze aandacht op moeten richten)

Twee soorten stimuli: 
  • sociale stimuli: taak <-> ander --> aandacht kan maar op één doel DUS aanwezigheid anderen --> deel van onze aandacht in beslag tijdens taak --> verhoogde alertheid DUS  arousal neemt toe
  • niet-sociale prikkels: taak <-> objecten, lichtflitsen, geluiden …
 Aandachtsconflict: stimuli <-> taak --> moeilijker concentreren --> toename arousal --> sneller dominante respons

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Publiekseffect: 1.5 Distractie-conflicttheorie: oef. 15 p. 63
Acute noodsituatie = niet-sociale prikkel. 
- Waarom leidt een aardbeving soms tot een verkeerde dominante respons?
  • In een panieksituatie zijn we niet in staat om rustig na te denken. Daardoor stellen we de op dat moment meest dominante reactie. Wanneer het gebouw waarin we ons bevinden plots begint te bewegen door een aardbeving, dan veroorzaakt dat (met of zonder aanwezigheid van anderen) een plotse arousal-opstoot. Daardoor reageren we automatisch en bijna als in een reflex. Dat versnelt het uitbrengen van (soms totaal verkeerde) dominante reacties. Zo hebben we bijvoorbeeld de reflex om naar buiten te lopen of uit het raam te springen als het gebouw waarin we ons bevinden beweegt, terwijl dat gezien de situatie niet veilig is. 

- Link het kiezen van een verkeerde dominante respons met de theorie van Daniel Kahneman. 
  • De dominante respons komt overeen met type 1-denken. We kiezen een heel snelle, ondoordachte reactie, de reactie die we gewoon zijn.

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Publiekseffect: 1.5 Distractie-conflicttheorie: oef. 15 p. 63


- Hoe kun  je een totaal verkeerde dominante respons voorkomen?
  • Je kunt die voorkomen door mensen vooraf, in een situatie met weinig arousal, de juiste, reddende respons vlot te laten inoefenen. In landen waar vaak aardbevingen voorkomen, wordt kinderen daarom van jongs af aan geleerd hoe ze moeten reageren (onder een tafel gaan zitten of onder een deurpost gaan staan). Op die manier hoopt men dat, wanneer er zich een aardbeving voordoet, dat hun dominante reactie wordt. 

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Publiekseffect: 1.6 Invloed van persoonlijkheidsverschillen p. 63
Ook persoonlijkheidskenmerken spelen een rol bij optreden sociale facilitatie/belemmering: 
  • Algemeen positief t.o.v. anderen --> globaal beter presteren bij anderen --> hoge extraversie + positieve zelfwaardering:
- geen rol moeilijkheidsgraad taak
- situatie = uitdaging (dus meer moeite doen)


  • Eerder negatief t.o.v. anderen --> zwakker presteren bij anderen --> sociaal angstige/onzekere mensen + lage zelfwaardering:
- geen rol moeilijkheidsgraad taak
 - situatie = bedreiging (dus eerder geremd en slechter presteren)

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Publiekseffect: 1.6 Invloed van persoonlijkheidsverschillen p. 63
Invloed persoonlijkheidskenmerken: onderzoek Uziel
Theorie Zajonc = goed MAAR ook persoonlijkheidsvariabelen in rekening!






Toch kan een gemakkelijke taak bij minder sociaal vaardige mensen gefaciliteerd worden EN prestaties bij een moeilijke taak kan bij extraverte mensen belemmerd worden!
Maak nu oef. 16 p. 64 (zie volgende slide)



Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oef. 16 p. 64: Vul de overzichtstabel aan (oplossing volgende slide).

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

BELANGRIJKE CONCLUSIE

Slide 42 - Tekstslide

Meerdere factoren, zoals persoonlijkheidskenmerken en kenmerken van de situatie, kunnen tegelijkertijd een rol spelen. De theorie van Zajonc staat bijgevolg niet op de helling, maar het is aangewezen om ook persoonlijkheidsvariabelen mee in rekening te brengen.
3. Publiekseffect: 1.7 Geïntegreerd model p. 64
Sanna: combinatie van de 4 fenomenen:
- sociale facilitatie
- sociale belemmering
- sociale durf
- sociaal parasiteren

Lees het experiment p. 64 en bekijk de grafiek. Wat kun je concluderen? (zie ook volgende slides)


Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Publiekseffect: 1.7 Geïntegreerd model p. 64
Oef. 17 p. 64: Wat kun je concluderen uit het experiment en de grafiek?
  • Bij gemakkelijke taken is er sociale facilitatie als de individuele resultaten van beide proefpersonen worden geëvalueerd. De proefpersonen presteren dan minder als hun prestatie niet geëvalueerd wordt (sociaal parasiteren).
  • Bij moeilijke taken gebeurt het omgekeerde: evaluatie zorgt voor sociale belemmering en geen evaluatie zorgt dan weer voor sociale durf.
Lees p. 64-65 over Jackson en Williams!

Slide 45 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Publiekseffect: 1.7 Geïntegreerd model p. 65
Oef. 18 p. 65: De aanwezigheid van anderen kan invloed hebben op onze prestaties: stel dit schematisch voor.







Oef.: Pas dit toe op zingen in een koor en solozang (zie volgende slide).
Maak daarna de oef. p. 42 (oplossingen staan op de slides erachter).

Slide 46 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 47 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Extra oef.:  Van welk(e) publiekseffect(en) is er telkens sprake? Licht toe.







  • Sociaal parasiteren: de studenten presteerden minder in groep als het individuele resultaat niet zichtbaar was.


Slide 48 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Extra oef.:  Van welk(e) publiekseffect(en) is er telkens sprake? Licht toe.







  • Sociale facilitatie: de aanwezigheid van andere kinderen heeft een positieve invloed op het eetgedrag (gemakkelijke taak).


Slide 49 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Extra oef.:  Van welk(e) publiekseffect(en) is er telkens sprake? Licht toe.









  • Bij het leren van de gemakkelijke woordparen is er sprake van sociale facilitatie. De aanwezigheid van de medestudenten heft een positieve invloed op het leren van de gemakkelijke woordparen (gemakkelijke taak).
  • Bij het leren van de moeilijke woordparen is er sprake van sociale belemmering. De aanwezigheid van de medestudenten heeft een negatieve invloed op het instuderen van de moeilijke woordparen (moeilijke taak).

Slide 50 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2. Opgaan in de groep: 2.1: Stanford Prison Experiment p. 66
Wat is deïndiviudatie?
  • Deïndividuatie = verlies persoonlijke identiteit door opgaan in groep; gedrag dat ze nooit als individu zouden uitvoeren, stellen ze nu wel als anoniem lid van de groep!
  • - verlies normale zelfcontrole
  • - verlies deel van hun waarden en verantwoordelijkheidsgevoel

Slide 51 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2. Opgaan in de groep: 2.1: Stanford Prison Experiment p. 66
Wat is deïndiviudatie? Oef. 19 p. 66: Geef enkele voorbeelden:
  • - Persoonlijk antwoord - Bijvoorbeeld: plunderingen, hooliganisme, agressieve betogers, vandalisme, online haatberichten …

Philip Zimbardo: eerste experimenteel onderzoek rond deïndividuatie
--> Stanford Prison Experiment: Kijk naar het fragment, lees het kader 
                      p. 66-67 en maak oef. 20 p. 67

Slide 52 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 53 - Video

Deze slide heeft geen instructies

2. Opgaan in de groep: 2.1: Stanford Prison Experiment p. 66
Oef. 20 p. 67: Welke conclusie kun je trekken uit dit omstreden experiment?
  • De sociale context heeft een grote invloed op ons gedrag. We gedragen ons anders als anoniem lid van een groep dan wanneer we helemaal alleen zijn.

Slide 54 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2. Opgaan in de groep: 2.2: Kritiek p. 67
In het beeldfragment komen een aantal van de punten van kritiek op p. 67 aan bod. Lees deze grondig door!
Methodologie:
- niet alle aspecten vermeld!
- verwoording advertentie --> vrijwilligers met agressieve en narcistische persoonlijkheid!
- instrueren bewakers dat ze zich dienden te misdragen!
--> volgens experimentverslag: uit zichzelf sadisten door situatie
   --> demand characteristics
          --> door kenmerken studie: deelnemers raden doel experiment
  --> na afloop: sommigen voelden zich onder druk gezet (tips over hoe
   ze zich moesten gedragen tijdens experiment)



Slide 55 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2. Opgaan in de groep: 2.2: Kritiek p. 67
Wat betekent 'demand characteristics'? 
  • De Nederlandse benaming ervan is vraagkenmerken. Deelnemers gaan er vaak in mee. Deelnemers gaan zich zo gedragen naar de kenmerken die er gevraagd worden. Dat gedrag wordt 'demand compliance' genoemd. Denk eens terug aan de beïnvloedingstechnieken uit hoofdstuk 1 (bv. conformisme, inwilligen). 


Slide 56 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2. Opgaan in de groep: 2.2: Kritiek p. 68
Haslam en Reicher --> herhaling experiment (2001) --> verslag op BBC:
Herhaling onderzoek zonder pushen bewakers:
- geen machtswellust
- geen vernederingen
- gebeurde vrijwel niets

Conclusie: omstandigheden bepalen gedrag mensen
--> pas door manipulatie minder vredelievend gedrag!

Slide 57 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2. Opgaan in de groep: 2.2: Kritiek p. 67
Oef. 21 p. 67: Welke gevolgen kan dat hebben voor het experiment?
  • Demand characteristics kunnen zorgen voor een vertekening (bias) van de onderzoeksresultaten. Daardoor voldoet het experiment niet langer aan wetenschappelijke criteria.

Oef. 22 p. 67: Waarom gingen de bewakers in op de instructies van Zimbardo? Denk aan het experiment van Milgram!
  • Net zoals bij het experiment van Milgram dachten de bewakers en Zimbardo dat hetgeen ze deden de wetenschap ten goede kwam.


Slide 58 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2. Opgaan in de groep: 2.3 Factoren p. 68
Deïndividuatie: belang drie factoren (die dit kunnen uitlokken):
- verhoogde opwinding
- gevoel van anonimiteit groep
- verminderde individuele verantwoordelijkheid

Laten we dit even toepassen op The Stanford Prison Experiment; hoe zie je daar deze 3 factoren terugkomen?
Oef. 23 p. 68: Lees het experiment van Johnson en Downing p. 68 en beantwoord de vragen.

Slide 59 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2. Opgaan in de groep: 2.3 Factoren: Oef. 23 p. 68
Pas de factoren verhoogde opwinding, anonimiteit en verminderde individuele verantwoordelijkheid toe op het experiment.
  • Verhoogde opwinding: elektroschokken geven is geen alledaagse activiteit.

  • Anonimiteit: de anonimiteit verhoogt doordat de deelnemers zich verkleden zoals de rest van de groep en wordt nog groter als ze niet individueel geïdentificeerd kunnen worden doordat het gezicht bedekt wordt.

  • Verminderde individuele verantwoordelijkheid: de aanwezigheid van andere groepsleden; het is een opdracht in functie van een onderzoek.


Slide 60 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2. Opgaan in de groep: 2.3 Factoren: Oef. 23 p. 68
Leg ahv het experiment uit dat het ontbreken van de persoonlijke identiteit niet altijd leidt tot antisociaal gedrag. 
  • Bij de anonieme deelnemers ontbrak de persoonlijke identiteit. Een positief gevolg daarvan was dat de deelnemers de intensiteit van de schokken meer dan de geïdentificeerde deelnemers (waar de persoonlijke identiteit wél zichtbaar was) verlaagden, als ze een verpleeguniform droegen. Er is dus geen sprake van antisociaal gedrag, maar zelfs van prosociaal gedrag!

Ook wanneer we getuige zijn van een noodsituatie, speelt de groep een rol --> hoe meer aanwezigen, hoe minder neiging om persoon in nood te  helpen --> verantwoordelijkheids-gevoel getuige/omstander lijkt af te nemen naarmate aantal getuigen stijgt 


Slide 61 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2. Opgaan in de groep: 2.3 Factoren p. 69
Oef. 24 p. 69: Hoe wordt dat effect genoemd? (Denk aan de 2de graad!)
  • Het bystander effect of omstanderseffect 
  • = een sociaal psychologisch fenomeen waarbij de kans kleiner wordt dat iemand hulp biedt in een noodgeval, naarmate er meer mensen aanwezig zijn. Dit komt doordat mensen vaak verwachten dat anderen wel zullen ingrijpen, wat leidt tot een gevoel van ontlading van verantwoordelijkheid. Met andere woorden, hoe meer mensen er aanwezig zijn bij een situatie, hoe minder waarschijnlijk het is dat een individu actie onderneemt.
  • Bekend voorbeeld = de zaak van Kitty Genovese in 1964, waarbij een vrouw werd aangevallen in New York en er veel mensen in de buurt waren, maar niemand ingreep om haar te helpen. Het idee is dat mensen in een groep zich minder verantwoordelijk voelen om te helpen, omdat ze denken dat anderen het wel zullen doen.

Slide 62 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2. Opgaan in de groep: 2.3 Factoren p. 69
Oef. 25 p. 69: Uit welke experimenten uit hoofdstuk 1 blijkt dat (bystander effect)?
  • Experiment van Asch: lijnstukken
  • Experiment van Sherif: autokinetisch effect

Snelt een groep te hulp --> dan zullen individuele leden ook meer helpen dan wanneer ze dit alleen zouden doen
Opgaan in een groep is niet altijd een slechte zaak --> meestal is het gevoel deel uit te maken van een groep een waardevolle en positieve ervaring

Experiment Gergen et al. =  voorbeeld --> lees samen p. 69: Hier wordt het belang van anonimiteit op het uiten van sociaal gedrag wordt aangetoond.
Lees ook grondig de conclusie onder het kader!

Slide 63 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2. Opgaan in de groep: 2.4 Verklaringen p. 70
anoniem opgaan groep --> wanneer + of – effect gedrag individu?
Verklaring: bij opgaan in een groep is er daling zelfbewustzijn --> afname besef persoon eigen wil + waarde --> minder goed evalueren + sturen eigen gedrag + gemakkelijker ingaan tegen eigen normen

Slide 64 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2. Opgaan in de groep: 2.4 Verklaringen: 2.4.1 Klassieke deïndividuatietheorie p. 70
2.4.1 Klassieke deïndividuatietheorie --> wegvallen remmingen door anonimiteit
Individu: gevoel van geen persoonlijke verantwoordelijkheid meer --> niet langer bang voor sancties of sociale afkeuring

Lees het experiment p. 70.




Slide 65 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 66 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2. Opgaan in de groep: 2.4 Verklaringen: 2.4.1 Klassieke deïndividuatietheorie p. 70
Oef. 26 p. 70: Geef eigen voorbeelden waaruit blijkt dat de anonimiteit bepaalde remmingen doet wegvallen:
  • Persoonlijk antwoord, bv:
  • onder een vals profiel haatdragende opmerkingen posten
  • onbeleefde taal online gebruiken onder een valse naam
  • eerlijker zijn in een enquête, als je weet dat die anoniem is
  • een anonieme melding bij de politie doen
  • anonieme getuigenissen




Slide 67 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2. Opgaan in de groep: 2.4 Verklaringen: 2.4. SIDE-model p. 70
Wat betekent persoonlijke identiteit?
  • = het gevoel van wie iemand is als individu, gebaseerd op eigen ervaringen, overtuigingen, waarden en persoonlijke eigenschappen. Het gaat om de unieke kenmerken die iemand onderscheiden van anderen, zoals voorkeuren, doelen en zelfbeeld.

Wat betekent sociale identiteit?
  • = het deel van iemands identiteit dat gevormd wordt door de groepen waartoe men behoort, zoals familie, vrienden, culturele achtergrond, nationaliteit of beroep. Het gaat dus om de kenmerken die mensen delen met anderen in bepaalde groepen.

Wat is dan het verschil tussen de twee?
  • Het verschil is dat persoonlijke identiteit zich richt op wat jou als individu uniek maakt, terwijl sociale identiteit zich richt op hoe jij jezelf ziet in relatie tot de groepen waar je deel van uitmaakt.



Slide 68 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2. Opgaan in de groep: 2.4 Verklaringen: 2.4.2 SIDE-model p. 70
SIDE-model --> Reicher en Russell: Social Identity model of Deindividuation Effects: < eigenschappen groep of anonimiteit  + of – gevolgen heeft

SIDE komt voort uit sociale identiteitstheorie (Tajfel & Turner): lidmaatschap groep of sociale categorie = belangrijk voor ontwikkeling + of – zelfbeeld (bestaande uit persoonlijke + sociale identiteit)
--> soms bepaalde sociale categorie meer op voorgrond --> gedrag stellen dat men anders niet doet, maar wel afgestemd op groepsnormen
--> groepsnormen <-> persoonlijke gedragsnormen - sociale identiteiten --> + of – gevolgen

Maak nu oef. 27 + 28 individueel.



Slide 69 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2. Opgaan in de groep: 2.4 Verklaringen: 2.4. SIDE-model p. 70
Oef. 27 p. 71: Welk verschil is er met de klassieke deïndividuatietheorie?
  • Volgens de klassieke deïndividuatietheorie is er een vermindering van het normbesef (zie experiment Mann). Je verliest de controle over jezelf. Bij het SIDE-model vindt er enkel een verschuiving van het normbesef plaats: het gedrag is meer afgestemd op de groepsnorm en minder op de innerlijke gedragsnorm. De nadruk komt meer op de sociale identiteit te liggen.




Slide 70 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oef. 28 p. 71: Verklaar het gedrag aan de hand van de klassieke deïndividuatietheorie en het SIDE-model. 
  • Klassieke deïndividuatietheorie: de online anonimiteit zorgt ervoor dat remmingen wegvallen en de eigen normen verlagen. Dan schrijven mensen boodschappen die ze normaal niet zouden zeggen.
  • SIDE-model: door mee te doen met de groep speelt de persoonlijke identiteit minder een rol; de sociale identiteit als lid van de groep zorgt voor een normverschuiving. Roddelen over anderen kan het eigen zelfbeeld doen stijgen.




Slide 71 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Groepsprestaties p. 72
Intro: Marshmallow challenge:
bouw met 4 personen in 10 minuten een zo hoog mogelijke toren van:
- 20 spaghettistokjes
- 1 meter tape 
- 1 meter touw. 

Als enige voorwaarde geldt dat op de top van de toren een marshmallow moet kunnen liggen zonder dat de toren instort.
timer
10:00

Slide 72 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Groepsprestaties p. 72
Intro: Marshmallow challenge:
- Nam er iemand (al dan niet spontaan) de leiding?
- Hoe gebeurt dat?
- Wat was het effect van de leider of van het feit dat er net geen leider was?
- Wat heb je van de groep geleerd?
- Wat heeft de groep van jou geleerd?


Slide 73 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een groep...

Slide 74 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

3. Groepsprestaties p. 72
Deel uitmaken van een groep --> individuele prestaties verhogen of verlagen
Wat met de prestaties van een groep in zijn geheel?
Prestaties groep > apart werken individuele leden?

Onderzoeken: tegenstrijdige resultaten
Procesverlies = groep presteert slechter dan individuele leden --> 2 factoren
  • lage motivatie
  • slechte coördinatie


Slide 75 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oef. 29 p. 72: Je wilt geld inzamelen voor je sportclub. Met een aantal leden overleg je op welke manier jullie het best geld in het laatje kunnen brengen.
Bedenk redenen waarom een groep beter zou presteren dan individuele leden:
  • Diversiteit aan ideeën: meer mensen betekent meer verschillende perspectieven en creativiteit, wat kan leiden tot innovatieve manieren om geld in te zamelen.
  • Verdeelde taken: in een groep kunnen taken verdeeld worden, waardoor iedereen zich kan concentreren op wat hij of zij het beste kan.
  • Motivatie en steun: groepsleden kunnen elkaar motiveren en ondersteunen, wat de kans op succes vergroot.
  • Netwerk en bereik: een groep heeft een groter netwerk en kan meer mensen bereiken dan een individu.
  • Verantwoordelijkheid: groepsleden voelen zich verantwoordelijk tegenover elkaar, wat kan leiden tot meer inzet en doorzettingsvermogen.

Slide 76 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oef. 29 p. 72: Je wilt geld inzamelen voor je sportclub. Met een aantal leden overleg je op welke manier jullie het best geld in het laatje kunnen brengen.
Bedenk redenen waarom een groep minder zou presteren dan individuen apart.
  • Besluitvorming: het kan langer duren om beslissingen te nemen omdat iedereen zijn of haar mening wil geven.
  • Conflicten: verschillende meningen en persoonlijkheden kunnen leiden tot conflicten, wat de voortgang kan belemmeren.
  • Verlies van focus: groepen kunnen afgeleid raken door sociale interacties en minder gefocust zijn op de taak.
  • Ongelijke bijdrage: sommige groepsleden kunnen minder bijdragen dan anderen, wat frustratie kan veroorzaken.
  • Coördinatieproblemen: het kan moeilijk zijn om iedereen op dezelfde lijn te krijgen en effectief samen te werken.

Slide 77 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 78 - Video

Deze slide heeft geen instructies

3. Groepsprestaties p. 72
Zo goed mogelijke prestatie groep: rekening houden met aantal factoren:
  • soort taak
  • presentatie van de taak
  • kenmerken van de groep
  • manier van werken: brainstormen
  • leiderschap

Slide 79 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Groepsprestaties: 3.1 Soort taak p. 72
Steiner: categorieën: additieve, disjunctieve en conjuctieve taken

Additieve taken: groepsresultaat = som individuele prestaties
  • Oef. 3O: Bijvoorbeeld: tombolalotjes verkopen, appels plukken, touwtrekken, estafette...
--> coördinatie is minder van belang --> samenwerking leidt tot betere resultaten (= sociale facilitatie)
--> procesverlies kan bij lage motivatie (sociaal parasitisme)

Slide 80 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Groepsprestaties: 3.1 Soort taak p. 72
Disjunctieve taken: oplossing zoeken voor probleem DUS maar één beste resultaat
  • Oef. 31: Bijvoorbeeld: een antwoord zoeken op een quizvraag, een idee bedenken voor een geldinzameling, een slogan bedenken...
Voordelig bij een heterogene groep 
Resultaat < afhankelijk van sterke groepsleden
Procesverlies mogelijk door gebrekkige coördinatie (als niet iedereen gehoord/aanvaard wordt)

Slide 81 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Groepsprestaties: 3.1 Soort taak p. 72
- Conjunctieve taken: elk groepslid heeft een specifieke bijdrage om tot goed resultaat te komen
  • Oef. 31: Bijvoorbeeld: samenwerken cast toneelstuk, voetbalteam, filmcrew...

Resultaat < zwakker presterende groepsleden (hebben ook impact) --> belang goede coördinatie! 

Slide 82 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Groepsprestaties: 3.1 Soort taak p. 73
Oef. 33: Je organiseert met de jeugdbeweging een spaghetti-avond.
Welk soort taak is dat?
  • Conjunctieve taak: medewerkers hebben verschillende taken: koken, tafels dekken, drankverkoop, bediening...

Waar let je op om tot een goed resultaat te komen?
  • Belangrijk is een goede coördinatie, waarbij alle medewerkers een taak krijgen die bij hun talenten past.

Slide 83 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Groepsprestaties: 3.2 Presentatie van de taak p. 73 
Locke en Latham: goal setting theory = motivatietheorie: inzicht verbetering groepsprestaties 
--> belang na te streven doel (gewenste uitkomst)
Theorie: taken worden beter uitgevoerd als doel duidelijk bepaald én uitdagend is + belang feedback!

Betere prestaties als:
- doel iets hoger dan huidige prestatieniveau
- betrokkenheid groepsleden bij bepalen doel
- beloond voelen groepsleden na behalen doel

Slide 84 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Groepsprestaties: 3.2 Presentatie van de taak p. 73 
Oef. 34Pas de bevindingen van de goal setting theory toe op deze situatie.
Sari is leidster bij de jeugdbeweging. Ze wil haar leden aanmoedigen om geld in te zamelen voor een goed doel. Bij een vorige poging was er bij de groepsleden weinig enthousiasme.
Hoe kan ze betere resultaten behalen?
  • Het bedrag dat vorige keer behaald werd benoemen en als doel stellen om 20% meer opbrengst te halen.
  • Met de groepsleden overleggen voor welk goed doel ze willen werken en op welke manier ze geld willen inzamelen.
  • Na afloop één leuke activiteit doen, bijvoorbeeld hen trakteren op  iets lekkers.

Slide 85 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Groepsprestaties: 3.2 Presentatie van de taak p. 73 
Goal setting theory: verwant met veelgebruikte afkorting SMART: aantal voorwaarden waaraan goed omschreven taak/doel moet voldoen om tot goed einde te kunnen brengen (lees p. 45):

specifiek: duidelijk en concreet
meetbaar: doelen vergelijkbaar met resultaten
aanvaardbaar: motiverende opdracht zodat uitvoerders meewerken
realistisch: het doel moet haalbaar zijn
tijdgerelateerd: duidelijk tijdspad/deadline

Concrete feedback mogelijk voor aspecten 'specifiek', 'meetbaar' en 'tijdgerelateerd'.

Slide 86 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Groepsprestaties: 3.2 Presentatie van de taak p. 73 
Oef. 35Schrijf een smart instructie voor deze taak: schrijf een Engelse tekst.
  • Specifiek: Schrijf een Engelse tekst over een onderwerp naar keuze, waarbij je een duidelijke inleiding, middenstuk en conclusie gebruikt.
  • Meetbaar: De tekst moet minimaal 250 woorden bevatten en correct zijn op het gebied van grammatica, spelling en zinsbouw.
  • Acceptabel: Je mag woordenboeken en online bronnen gebruiken, maar plagiaat is niet toegestaan. De tekst moet je eigen werk zijn.
  • Realistisch: De opdracht houdt rekening met je huidige Engelse taalniveau en biedt voldoende uitdaging om je schrijfvaardigheid te verbeteren.
  • Tijdsgebonden: De tekst moet binnen 60 minuten af zijn en ingeleverd worden.

Slide 87 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Groepsprestaties: 3.2 Presentatie van de taak p. 73 
OefeningSchrijf voor de volgende situatie een SMART-instructie: Ik merk dat ik vaak uitstel om te studeren, waardoor er op het laatste moment veel stress is en de resultaten tegenvallen. Ik wil een verbeterde studiehouding hebben en me eraan houden.

SMART-doel:
✅ Specifiek: Ik wil vanaf morgen elke dag minimaal 2 uur studeren voor mijn examens, met een duidelijke planning per vak.
✅ Meetbaar: Ik houd een studieschema bij waarin ik afvink wat ik heb geleerd en noteer hoeveel uur ik effectief heb gestudeerd.
✅ Acceptabel: Dit is haalbaar, omdat 2 uur per dag realistisch is en ik zo mijn stress kan verminderen.
✅ Realistisch: Door vroeg te beginnen en mijn leerstof op te delen in stukken, voorkom ik dat ik alles op het laatste moment moet doen.
✅ Tijdsgebonden: Ik start vanaf morgen en hou dit vol tot het einde van de examenperiode.

Slide 88 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Groepsprestaties: 3.2 Presentatie van de taak p. 73 
Extra oef.: Schrijf (onderaan op p. 73)  zelf een persoonlijke situatie die je zou willen verbeteren aan de  hand van een SMART-instructie. Let goed op de verschillende voorwaarden!
timer
5:00

Slide 89 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 90 - Video

Deze slide heeft geen instructies

3. Groepsprestaties: 3.3 Kenmerken van de groep: 3.3.1 Groepscohesie p. 74

Groepscohesie = mate waarin een groep samenhangt --> belangrijke factor in succes groep bij uitvoeren taken (teambuildingactiviteiten!)
Meta-analyses: positief verband groepscohesie en prestaties 
--> hogere cohesie = meer succes --> reden = stijging motivatie
+ betere coördinatie

 Effect groter bij: 
- groepen gewone leven
- kleinere groepen

Slide 91 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Groepsprestaties: 3.3 Kenmerken van de groep: 3.3.1 Groepscohesie p. 74
Oef. 36: Verklaar waarom groepscohesie meer impact heeft bij bestaande groepen en bij kleinere groepen.
  • Bij echte groepen is er een langere voorgeschiedenis. De cohesie zal waarschijnlijk beter standhouden dan in experimentele groepen, waarin de cohesie kunstmatig is opgebouwd.
    Bovendien kennen de leden elkaar beter, waardoor ze de taken mogelijk beter verdelen. Ook in kleinere groepen kan dat het geval zijn. 
    Bovendien zullen de onderlinge relaties er waarschijnlijk sterker  zijn.

Slide 92 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

4. Groepsprestaties: Kenmerken van de groep: Groepscohesie p. 46
Belangrijke kanttekening: hoge cohesie --> kan té gezellig worden 
 Hoge groepscohesie: vooral positief effect resultaten bij hoge prestatienormen DUS bij motivatie groepsleden om te werken aan gezamenlijk doel



Slide 93 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Groepsprestaties: 3.3 Kenmerken van de groep: 3.3.1 Groepscohesie p. 74
Oef. 37: Reflecteer over deze situatie: je bent leerkracht aardrijkskunde. Je wilt leerlingen in groepjes een literatuurstudie met presentatie laten maken.
- Welk type taak is dat?
  • Het hangt ervan af hoe de groep het aanpakt. Werkt iedereen samen aan het geheel, dan is het een disjunctieve taak. Een sterke leerling met goede ideeën kan het niveau omhoog trekken. Verdeelt de groep de taken, da wordt het een conjunctieve taak. Zwakke prestaties van één groepslid kunnen de taak doen mislukken



Slide 94 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Groepsprestaties: 3.3 Kenmerken van de groep: 3.3.1 Groepscohesie p. 74
Oef. 37: Reflecteer over deze situatie: je bent leerkracht aardrijkskunde. Je wilt leerlingen in groepjes een literatuurstudie met presentatie laten maken.
- Hoe stel je groepjes voor een groepswerk samen?
  • Als je een hoge cohesie wil, kun je de groepjes zelf laten kiezen. Er is dan gevaar op procesverlies als de prestatienorm niet hoog ligt. Leden verliezen tijd doordat ze met elkaar bezig zijn, wat goed is bij een disjunctieve taak. Mogelijk ligt de prestatienorm dan hoger, maar de cohesie is mogelijk lager.


Slide 95 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Groepsprestaties: 3.3 Kenmerken van de groep: 3.3.2 Groepsdenken p. 74
Bij heel grote samenhang:
- verlies kritische zin groepsleden
- minder fouten opmerken
--> risico groepsdenken verhoogt: drang naar cohesie + consensus is zo groot  --> minder kritisch nadenken groepsleden

Slide 96 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Groepsprestaties: 3.3 Kenmerken van de groep: 3.3.2 Groepsdenken p. 74
Antecedenten die kans groepsdenken verhogen:
- Sterke samenhang groep:  groepscohesie > vermijden foute beslissingen. Dit uit angst uiteenvallen groep.
- Onder druk staan groep om goed te presteren: onder druk vaak overhaaste beslissingen (zie vbn boek)
- Dominante leider die men vreest/bewondert: (onbewust) slaafs volgen
- Groep isoleert zichzelf: info buitenwereld dringt nauwelijks door
!!! Vooral bij een combinatie van bovenstaande situaties, kan de kans op groepsdenken stijgen!!!

Slide 97 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Groepsprestaties: 3.3 Kenmerken van de groep: 3.3.2 Groepsdenken p. 74
Situaties die leiden tot aantal symptomen groepsdenken:
- Groep overschat zichzelf: superieur voelen + gevoel dat ze geen fouten meer kan maken --> te groot zelfvertrouwen of vertrouwen in leider
- Ontstaan gesloten groepsgeest: groepsleden krijgen +/- dezelfde meningen + groep ziet zichzelf als de 'goede' en tegenpartijen als zwak en immoreel
- Druk om niet af te wijken wordt groter: wordt moeilijk om individuele meningen te uiten die ingaan tegen groep --> kritiek = verraad aan groep

Slide 98 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Groepsprestaties: 3.3 Kenmerken van de groep: 3.3.2 Groepsdenken p. 74
Gevolgen groepsdenken:
- Gebrekkige besluitvorming: snel beslist, alternatieven te weinig bespreken, tegenargumenten verwerpen

- Verhoogde kans op foute besluiten.


Slide 99 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Groepsprestaties: 3.3 Kenmerken van de groep: 3.3.2 Groepsdenken p. 75
Oef. 38: Lees de situatie p. 75: Welke antecedenten en symptomen van groepsdenken herken je in dit voorbeeld?

  • Antecedenten: er is een sterke, autoritaire leider. Er is een groep die elkaar al lang kent en trouw is aan Poetin. De groep isoleert zich, doordat ze geen oor heeft naar meningen van opposanten en buitenstaanders.

  • Symptomen: ze overschatten de kracht van hun leger en onderschatten de mogelijkheden van de tegenstanders. Ze zien hun mening als juist en rechtvaardig en de tegenstanders als zwak en verkeerd. Als er al kritiek was op Poetin, werd die waarschijnlijk niet gehoord.

Slide 100 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Groepsprestaties: 3.3 Kenmerken van de groep: 3.3.2 Groepsdenken p. 75
Manieren om groepsdenken te vermijden:
- ‘Advocaat van de duivel’ aanduiden: bewust tegenargumenten geven
- Groep opdelen in kleinere groepen
- Regelmatig mensen uitnodigen dit niet tot groep behoren (confrontatie van idee groep met visies buitenwereld)
- Sterke leider --> laatste aan woord komen (zo geeft hij niet als eerste zijn mening en wordt dan ook niet kritiekloos gevolgd door de rest!)

Slide 101 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Groepsprestaties: 3.4 Manier van werken: brainstormen p. 76
Hoe een taak aangepakt wordt --> invloed op resultaat!
Bij disjunctieve taken vaak brainstormen = samen beste idee zoeken voor probleem:
- ontstaan in reclamesector
- 1ste fase: zoveel mogelijk voorstellen formuleren zonder kritiek
- 2de fase: beoordeling ideeën + keuze



Slide 102 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 103 - Video

Deze slide heeft geen instructies

3. Groepsprestaties: 3.4 Manier van werken: brainstormen p. 76
Oef. 39: Geef enkele situaties waarin groepen een brainstorm houden.
  • Opvoeders die nadenken over een thema en bijpassende activiteiten.
  • Jeugdleiders die een leuk spel zoeken of een manier om meer leden te werven.
  • Medewerkers op zoek naar een teambuildingsactiviteit.
  • Chrysostomoswerkgroep die een dagactiviteit uitwerkt.
  • ...


Slide 104 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Groepsprestaties: 3.4 Manier van werken: brainstormen p. 76
Brainstormen: eigenlijk geen vruchtbare aanpak --> meta-analyse:
- individueel --> betere resultaten
- door brainstorm:
     * minder creatief
     * geremd

Mogelijke verklaringen (zie p. 49):
- productieblokkering
- sociaal parasiteren
- evaluatievrees

Slide 105 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Groepsprestaties: 3.4 Manier van werken: brainstormen p. 76
Groepsleden: evalueren hun brainstormsessies toch positief:
- prettige activiteit
- gevoel degelijke resultaten
 --> grotere groepscohesie


Recent onderzoek: digitale brainstorm > klassieke aanpak  --> reden =  verlaging evaluatievrees



Slide 106 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Groepsprestaties: 3.4 Manier van werken: brainstormen p. 76
Oef. 40: Hoe kun je de voordelen van brainstormen bereiken en toch de nadelen ervan vermijden?
  • Groepsleden op voorhand individueel laten brainstormen. Daarna in groep samenkomen en elk groepslid een aantal voorstellen laten doen. Om schrik voor evaluatie te vermijden, kunnen de voorstellen eventueel anoniem worden ingediend. Er kan digitaal gewerkt worden (bvb. via een woordwolk of digitale app), waarbij alle ideeën tegelijk verschijnen.


Slide 107 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Groepsprestaties: 3.5 Leiderschap p. 77
Coördinatie in een groep: één leider OF zelfsturend team

Zelfsturend team = groep die gezamenlijk verantwoordelijk is om een bepaalde opdracht tot een goed einde te brengen (bvb. leiders in Chiro)
Drie belangrijke kenmerken:
1. gezamenlijke verantwoordelijkheid: elk groepslid is mee verantwoordelijk
2. zelfsturing: groep beslist zelf hoe de opdracht uit te voeren
3. resultaatgerichtheid: doel van de groep = opdracht zo goed mogelijk uit te voeren


Slide 108 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Groepsprestaties: 3.5 Leiderschap p. 77
Oef. 41: Werk je tijdens groepswerk liever met een leider of met een zelfsturend team? Geef enkele argumenten voor je voorkeur.
  • Argumenten zelfsturend team: meer individuele vrijheid en inspraak; je kunt je niet wegsteken achter de leider; ieder lid moet verantwoordelijkheid nemen
  • Argumenten  leider: je hebt iemand nodig om knopen door te hakken; er kan veel tijd verloren gaan als er geen leider is die het werk stuurt


Slide 109 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Groepsprestaties: 3.5 Leiderschap p. 77
Leider: veel taken bij begeleiden groep:
- resultaten --> taakgericht leiderschap
- relaties binnen groep --> relatiegericht leiderschap

Eén leider met alle beide aspecten van leiderschap? Of twee personen die elk hun eigen rol/aspect op zich nemen?
< persoonlijkheidskenmerken


Slide 110 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Groepsprestaties: 3.5 Leiderschap p. 77
Oef. 42: Geef voorbeelden van beide soorten taken. In welke groepen komen ze vooral voor?
  • Gericht op resultaten: taken verdelen, een planning opstellen, instructies geven, resultaten controleren...
    --> vooral in een bedrijfsteam, groepswerk, sportteam...
  • Gericht op relaties: motiveren, conflicten oplossen, de sfeer erin houden...
    --> vooral bij vriendengroepen, hobbyclubs...

Slide 111 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Groepsprestaties: 3.5 Leiderschap p. 77
Lees onderzoek p. 77

Oef. 43: Welk type leiderschap past het best bij  jou? Waarom?
Oef. 44: Welke trekken uit de Big Five sluiten aan bij de leiderschapsstijlen?
  • Relatiegerichte  leider scoort waarschijnlijk hoog op vriendelijkheid.
  • Taakgerichte leider is waarschijnlijk zorgvuldig.




Slide 112 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Groepsprestaties: 3.5 Leiderschap p. 77
Is taakgericht of relatiegericht LS het meest effectief?? --> contingentiemodel Fiedler --> situatie bepaalt meest effectieve leiderschap:
- sterk leiderschap: persoonlijke stijl leider past bij situatie
- passende leiderschapsstijl --> beter functioneren groep
- slecht passende vorm --> ongewenste gevolgen Bv. stress, afwezigheden


Slide 113 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Groepsprestaties: 3.5 Leiderschap p. 78
meten leiderschapsstijl: LPC-score = Least preferred coworker:
18 tegengestelde adjectieven:
--> hoge score: relatiegerichte stijl
--> lage score: taakgerichte leider

Zie de volgende slide voor een voorbeeld van de LPC-scoretest.


Slide 114 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 115 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Groepsprestaties: 3.5 Leiderschap p. 78
Fiedler: gunstigheid situatie meten --> rol drie factoren:
- relaties met de groep
- mate waarin taak gestructureerd is
- macht leider

!!! Combinatie bepaalt hoe gunstig situatie is:
 - relaties weegt meest door
 - macht weegt minst door


Slide 116 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Groepsprestaties: 3.5 Leiderschap p. 78
Fiedler: 
  • Gunstige situatie: goede relatie leider en groep + duidelijke taak
--> macht leider doet er minder toe
  • Ongunstige situatie: slechte relatie + onduidelijke taak
  • Gemiddelde situaties: combinatie gunstige + ongunstige factoren



Slide 117 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Groepsprestaties: 3.5 Leiderschap p. 78
Onderzoeken Fiedler:
- Leider lage LPC-score (= taakgerichte leider): beste keuze in heel gunstige of ongunstige situaties

- Leider hoge LPC-score (= relatiegerichte leider): bij gemiddelde situaties beste resultaten

Slide 118 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Groepsprestaties: 3.5 Leiderschap p. 79
Fiedler: 
  • Gunstige situatie: goede relatie leider en groep + duidelijke taak
--> macht leider doet er minder toe
  • Ongunstige situatie: slechte relatie + onduidelijke taak
  • Gemiddelde situaties: combinatie gunstige + ongunstige factoren



Slide 119 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Groepsprestaties: 3.5 Leiderschap p. 79
Oef. 45: Zoek een verklaring voor de resultaten:
  • Gunstige situatie: alles loopt goed, dus tussenkomst is minder nodig. Taakgerichte leiders komen weinig tussen zolang het werk goed blijft. Relatiegerichte leiders zullen zich eerder mengen en leiden zo eerder van de taak af of worden als bemoeizuchtig gezien.

  • Gemiddelde situatie: relatiegerichte leider voelt aan wat de groep nodig heeft om beter te functioneren. Een taakgerichte leider kan door een te hoge focus op de taak de stress verhogen.

  • Ongunstige situatie: taakgerichte leiders doen het beter, omdat er in een crisissituatie iemand nodig is die kordaat beslissingen neemt.

Slide 120 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Groepsprestaties: 3.5 Leiderschap p. 79
Fiedler: leiders kunnen stijl wijzigen naargelang situatie --> dus niet altijd taakgericht OF relatiegericht gedrag! MAAR LPC-score toont wel hun natuurlijke focus

Oef. 46: Welke leiderschapsstijl zal het best passen in deze situaties? Leg telkens uit waarom?
- Je bent leider op het speelplein. Een groep kinderen is verstoppertje aan het spelen. Dat loopt goed. De kinderen amuseren zich dol.
  • Taakgericht: de situatie is gunstig. Laat de kinderen rustig voortspelen. Je kunt bv. het spel onderbreken voor het vieruurtje, of een voorstel doen als ze een nieuw spel zoeken.



Slide 121 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Groepsprestaties: 3.5 Leiderschap p. 79
Oefening: Welke leiderschapsstijl zal het best passen in deze situaties? Leg telkens uit waarom?
- Je traint een hockeyteam. Het draait niet goed. Wedstrijd na wedstrijd wordt verloren. Tijdens de trainingen ontbreken er telkens leden en de aanwezigen lijken weinig gemotiveerd.
  • Taakgericht: de situatie is ongunstig. Er moet opgetreden worden om de crisis aan te pakken: andere trainingsmethoden, duidelijke afspraken... Daarna een relatiegerichte aanpak om de cohesie te vergroten.

Slide 122 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Groepsprestaties: 3.5 Leiderschap p. 79
Oefening: Welke leiderschapsstijl zal het best passen in deze situaties? Leg telkens uit waarom?
- Je bent als deel van een groepje werkstudenten aan de slag in een supermarkt. De chef heeft wel een overzichtelijk werkrooster uitgehangen, zodat iedereen goed weet wat hij of zij moet doen. Wijzigingen in de taken worden duidelijk omgeroepen. Toch loopt het niet zo goed. De chef reageert nogal prikkelbaar als iemand te traag werkt of een fout maakt. Hij dreigt er dan mee om een uurloon af te trekken. Onder de studenten is er wat onrust; een aantal wil van werk veranderen, omdat ze de houding van de chef moe zijn.
  • Relatiegericht: de taken zijn duidelijk en de chef heeft macht. Maar de relatie zit niet goed. de chef zal daarop moeten inzetten als hij wil dat het team samen blijft.


Slide 123 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Groepsprestaties: 3.5 Leiderschap p. 79
Oef. 47: Bekijk het beeldfragment en beantwoord de volgende vragen:
- Welk verband kun je leggen tussen het experiment in het begin van de lezing en het contingentiemodel?
- Geef enkele voorbeelden uit de dierenwereld die aantonen dat mannelijk en vrouwelijk leiderschap een evolutionaire basis hebben.
- Geven mannen en vrouwen anders leiding?
- Waarom zijn vrouwen in de huidige bedrijfscultuur goede leiders?
- Wat stelt professor Van Vugt voor zodat er meer vrouwen een leidinggevende functie zouden bereiken?


Slide 124 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 125 - Link

Deze slide heeft geen instructies

3. Groepsprestaties: 3.5 Leiderschap p. 79
Oefening: Bekijk het beeldfragment en beantwoord de volgende vragen:
- Welk verband kun je leggen tussen het experiment in het begin van de lezing en het contingentiemodel?
  • We verkiezen in crisissituaties (oorlog) een mannelijke leider, mogelijk omdat we die als taakgericht beoordelen. In vrede verkiezen we een vrouwelijke leider, van wie we vermoeden dat die meer op relaties gericht zal zijn. 

- Geef enkele voorbeelden uit de dierenwereld die aantonen dat mannelijk en vrouwelijk leiderschap een evolutionaire basis hebben.
  • Bij chimpansees: mannetjes nemen de leiding als er een conflict tegen andere groepen wordt uitgevochten; vrouwtjes nemen de leiding als er conflicten binnen de groep beheerst moeten worden.
  • - Bij olifanten: in gevaarlijke situaties, als de groep beschermd moet worden, neemt een mannetje de leiding; als er water gezocht wordt (dus als op ervaring een beroep wordt gedaan), volgt de kudde het oudste vrouwtje.

Slide 126 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Groepsprestaties: 3.5 Leiderschap p. 79
Oefening: Bekijk het beeldfragment en beantwoord de volgende vragen:
- Geven mannen en vrouwen anders leiding?
  • Over het algemeen zijn mannen meer autoritair en dominant. Vrouwen zijn gemiddeld meer egalitair, democratischer en warmer. 

- Waarom zijn vrouwen in de huidige bedrijfscultuur goede leiders?
  • Verbindend leiderschap wordt momenteel als belangrijk gezien. Er wordt meer gewerkt met zelfsturende teams, waar meer wordt samengewerkt en minder ruimte is voor een autoritaire aanpak. 

- Wat stelt professor Van Vugt voor zodat er meer vrouwen een leidinggevende functie zouden bereiken?
  • Een meer verbindende, egalitaire cultuur in de organisatie.
  • De leiding bottom-up verkiezen, medewerkers laten beslissen over wie leider wordt.
  • Meer teamsport voor vrouwen, zodat ze beter hun weg vinden in een hiërarchie.

Slide 127 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 128 - Link

Deze slide heeft geen instructies

4. Groepsprestaties: Kenmerken van de groep: Leiderschap p. 50
Oefening: Bekijk het beeldfragment en beantwoord de volgende vragen (in potlood p. 53-54):
- Welk verband kun je leggen tussen het experiment in het begin van de lezing en het contingentiemodel?
  • We verkiezen in crisissituaties (oorlog) een mannelijke leider, mogelijk omdat we die als taakgericht beoordelen. In vrede verkiezen we een vrouwelijke leider, van wie we vermoeden dat die meer op relaties gericht zal zijn. 

- Geef enkele voorbeelden uit de dierenwereld die aantonen dat mannelijk en vrouwelijk leiderschap een evolutionaire basis hebben.
  • Bij chimpansees: mannetjes nemen de leiding als er een conflict tegen andere groepen wordt uitgevochten; vrouwtjes nemen de leiding als er conflicten binnen de groep beheerst moeten worden.
  • - Bij olifanten: in gevaarlijke situaties, als de groep beschermd moet worden, neemt een mannetje de leiding; als er water gezocht wordt (dus als op ervaring een beroep wordt gedaan), volgt de kudde het oudste vrouwtje.

Slide 129 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

4. Groepsprestaties: Kenmerken van de groep: Leiderschap p. 50
Oefening: Bekijk het beeldfragment en beantwoord de volgende vragen (in potlood p. 53-54):
- Geven mannen en vrouwen anders leiding?
  • Over het algemeen zijn mannen meer autoritair en dominant. Vrouwen zijn gemiddeld meer egalitair, democratischer en warmer. 

- Waarom zijn vrouwen in de huidige bedrijfscultuur goede leiders?
  • Verbindend leiderschap wordt momenteel als belangrijk gezien. Er wordt meer gewerkt met zelfsturende teams, waar meer wordt samengewerkt en minder ruimte is voor een autoritaire aanpak. 

- Wat stelt professor Van Vugt voor zodat er meer vrouwen een leidinggevende functie zouden bereiken?
  • Een meer verbindende, egalitaire cultuur in de organisatie.
  • De leiding bottom-up verkiezen, medewerkers laten beslissen over wie leider wordt.
  • Meer teamsport voor vrouwen, zodat ze beter hun weg vinden in een hiërarchie.

Slide 130 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies