Unit 5 Oefentoets

Oefentoets
Words
Imperative
Present simple
Demonstrative pronouns
Plural
Short answers
Phrases
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Oefentoets
Words
Imperative
Present simple
Demonstrative pronouns
Plural
Short answers
Phrases

Slide 1 - Tekstslide

Words

Slide 2 - Tekstslide

Vertaal de woorden in het Nederlands.
chips

Slide 3 - Open vraag

Vertaal de woorden in het Nederlands.
plate

Slide 4 - Open vraag

Wat eten vegetariërs nooit? Kies het juiste woord.
butter – meat – carrots – ice cream

Slide 5 - Open vraag

Vertaal de woorden in het Engels.
noot

Slide 6 - Open vraag

Vertaal de woorden in het Engels.
hoofdgerecht

Slide 7 - Open vraag

Vertaal het woord in het Engels en gebruik het in een Engelse zin. Zorg dat de betekenis van het woord duidelijk wordt in je zin. Gebruik minimaal 5 woorden in de zin.
gerecht

Slide 8 - Open vraag

Imperative
Gebiedende wijs

Slide 9 - Tekstslide

Vertaal de zin in het Engels.
Leg je mes neer.

Slide 10 - Open vraag

Vertaal de zin in het Engels.
Niet rennen.

Slide 11 - Open vraag

Vertaal de zin in het Engels.
Eet je taart.

Slide 12 - Open vraag

Present Simple
Maak de zinnen compleet. Gebruik het werkwoord voor de zin. Let op: + of ‒ of ?

Slide 13 - Tekstslide

+ (like) My sister and I .... English films!

Slide 14 - Open vraag

- (look) Richard and Sam .... like their dad.

Slide 15 - Open vraag

? (talk) ... they .... about football?

Slide 16 - Open vraag

Demonstrative pronouns
Aanwijzende voornaamwoorden
this, that, these, those

Slide 17 - Tekstslide

Vul in. Kies uit: this – that – these – those.
Look over there. .... stars are very bright.

Slide 18 - Open vraag

Vul in. Kies uit: this – that – these – those.
Can you see .... cat over there?

Slide 19 - Open vraag

Vul in. Kies uit: this – that – these – those.
Are .... boxes here for the presents?

Slide 20 - Open vraag

Vul in. Kies uit: this – that – these – those.
What can I do with .... butter here?

Slide 21 - Open vraag

Plural

Slide 22 - Tekstslide

Zet de woorden in het meervoud.
boy

Slide 23 - Open vraag

Zet de woorden in het meervoud.
language

Slide 24 - Open vraag

Zet de woorden in het meervoud.
pen

Slide 25 - Open vraag

Zet de woorden in het meervoud.
half

Slide 26 - Open vraag

Short answers
Schrijf korte antwoorden op.
Let op: + = ja;  ‒ = nee.
Bijvoorbeeld: Is she a nurse? – No, she isn't.

Slide 27 - Tekstslide

Are you in your room? ‒

Slide 28 - Open vraag

Are the books on the table? +

Slide 29 - Open vraag

Have Tom and Carly got dogs? +

Slide 30 - Open vraag

Are we on time? ‒

Slide 31 - Open vraag

Phrases

Slide 32 - Tekstslide

Vertaal de zin naar het Engels.
Heeft u een momentje?

Slide 33 - Open vraag

Vertaal de zin naar het Engels.
Ik kan je er niet mee helpen.

Slide 34 - Open vraag

Ik ben klaar voor de toets !
😒🙁😐🙂😃

Slide 35 - Poll