Engels (to be)

Grammar herhaling
lessonup.app
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Grammar herhaling
lessonup.app

Slide 1 - Tekstslide

I
You
He / She/ It
We
You
They
am
are
is
are
are
are

Slide 2 - Sleepvraag

Wat betekent to be in het Nederlands?
A
zijn
B
zijn/worden
C
worden
D
heb

Slide 3 - Quizvraag

Welke vorm van to be hoort bij
I
A
is
B
are
C
am
D
be

Slide 4 - Quizvraag

Welke vorm van to be hoort bij
HE/SHE/IT

A
are
B
am
C
be
D
is

Slide 5 - Quizvraag

Welke vorm van to be hoort bij
WE
A
be
B
am
C
is
D
are

Slide 6 - Quizvraag

(to be)
We ..... at school.
A
am
B
are
C
is

Slide 7 - Quizvraag

Welke vorm van to be hoort bij
YOU
A
am
B
are
C
be
D
is

Slide 8 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van de ontkenning van 'to be' in.
A
He am not
B
He are not
C
He is not

Slide 9 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van de ontkenning van 'to be' in.
A
We am not
B
We are not
C
We is not

Slide 10 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van de ontkenning van 'to be' in.
They ..... in the house.
A
'm not
B
're not
C
's not

Slide 11 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van de ontkenning van 'to be' in.
I ..... into singing.
A
'm not
B
're not
C
's not

Slide 12 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van de ontkenning van 'to be' in.
A
They am not
B
They are not
C
They is not

Slide 13 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van de ontkenning van 'to be' in.
A
I am not
B
I are not
C
I is not

Slide 14 - Quizvraag

I ___ ___ an apple.
A
have got
B
is got
C
am got
D
has got

Slide 15 - Quizvraag

He ___ ___ a bike
A
have got
B
is got
C
has got
D
am got

Slide 16 - Quizvraag

They ___ ___ a lot of friends.
A
have got
B
is got
C
has got
D
am got

Slide 17 - Quizvraag

I ___ ___ ___ an apple.
A
have not got
B
not have got
C
has not got
D
not has got

Slide 18 - Quizvraag

He ___ ___ ___ a bike
A
have not got
B
not have got
C
has not got
D
not has got

Slide 19 - Quizvraag

They ___ ___ ___ a lot of friends.
A
have not got
B
not have got
C
has not got
D
not has got

Slide 20 - Quizvraag

We
A
have got
B
has got

Slide 21 - Quizvraag

They
A
have got
B
has got

Slide 22 - Quizvraag

He
A
have got
B
has got

Slide 23 - Quizvraag

Translate
één
A
on
B
one

Slide 24 - Quizvraag

Translate:
vier
A
for
B
four
C
vour
D
fore

Slide 25 - Quizvraag

acht
A
ait
B
eigt
C
eight
D
eet

Slide 26 - Quizvraag

negentien
A
nineteen
B
ninteen
C
neintien
D
neinteen

Slide 27 - Quizvraag

acht

Slide 28 - Open vraag

vijftien

Slide 29 - Open vraag

vijfenvijftig 55

Slide 30 - Open vraag

Vul aan:
___ (ik) am 12 years old.
A
You
B
He
C
They
D
I

Slide 31 - Quizvraag

Vul aan:
My friends are always nice to ___ (hen).
A
you
B
us
C
them
D
me

Slide 32 - Quizvraag

Vul aan:
___ (zij) is late for school.
A
They
B
She
C
He
D
It

Slide 33 - Quizvraag

Vul aan:
___ (hij) is taller than ___ (mij).
A
he / me
B
we / I
C
she / him
D
you / us

Slide 34 - Quizvraag

Are ___ (we) going to play soccer with ___ (haar)?
A
you / him
B
we / her
C
I / it
D
they / us

Slide 35 - Quizvraag