Aanwijzende voornaamwoorden (this/these/that/those)

Aanwijzende voornaamwoorden 
(demonstrative pronouns)

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Aanwijzende voornaamwoorden 
(demonstrative pronouns)

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn aanwijzende voornaamwoorden?
Aanwijzende voornaamwoorden worden gebruikt om bepaalde mensen / dieren / dingen aan te wijzen.

Er zijn 4 aanwijzende voornaamwoorden: 
  • this (dit) 
  • that (dat)
  • these (deze)
  • those (die) 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer gebruik je welke?
Om te bepalen welk aanwijzend voornaamwoord je nodig hebt, stel je 2 vragen:
  1. Is de persoon, dier of ding dichtbij of ver weg?
  2. Is de persoon, dier of ding enkelvoud of meervoud

Slide 3 - Tekstslide

Wanneer gebruik je welk aanwijzend voornaamwoord?

Om te beslissen welk aanwijzend voornaamwoord je wanneer moet gebruiken moet je jezelf de volgende vragen stellen:
1. Is het ding dichtbij of ver weg?
2. Is het ding enkelvoud of meervoud?

Benoemen: Dichtbij (over here) ver weg (over there)
Verwijzen naar de voorbeeldzinnen op het bord. 
HERHALING ENKELVOUD 

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

HERHALING : MEERVOUD

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Demonstrative pronouns

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dichtbij
Ver weg
Enkelvoud
Meervoud
This
That
These
Those

Slide 7 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Use: this, these, that, those:

I want .... books over there.
A
this
B
these
C
that
D
those

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

this, that, these, those

... colours look beautiful on you!
A
This
B
That
C
These
D
Those

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

.... is your pen over there on the desk.
.... is my pen here.
A
This, This
B
That, That
C
This, That
D
That, This

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

What are all those cars doing over there?
A
correct
B
incorrect

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

How did you get these jacket?
A
correct
B
incorrect

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Where are you going on holiday those year?
A
correct
B
incorrect

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Where are you going on holiday this year?
A
correct
B
incorrect

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

this
that
these
those
enkelvoud
dichtbij
meervoud
dichtbij
enkelvoud
ver weg
meervoud
ver weg

Slide 15 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Now I understand what demonstrative pronouns are:
A
Demonstrative what?
B
Yes, clear, I'm going to practise!
C
Could you explain again?

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Write a short sentence with a demonstrative pronoun:

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies


Wat zijn de aanwijzende voornaamwoorden in het ENKELVOUD ?
A
This / That
B
These / Those

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn de aanwijzende voornaamwoorden in het
MEERVOUD ?
A
This / That
B
These / Those

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Denk eraan!
Over HERE = H ... IER

en 

Over THERE = DAAR 

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Engels 1 ding DICHTBIJ ( over here )

Dan gebruiken we het woordje ?
A
This
B
That

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Engels 1 ding VER WEG( over there )

Dan gebruiken we het woordje ?
A
This
B
That

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies