WK 40 | tekstverbanden | hoofdzaken | alinea's | kernzinnen

WK 40 | 4 oktober 2022
Alinea's 
Hoofdzaken
Kernzinnen
Tekstverbanden 
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

WK 40 | 4 oktober 2022
Alinea's 
Hoofdzaken
Kernzinnen
Tekstverbanden 

Slide 1 - Tekstslide

Vorige les
  1.  Vandaag doorgeven welk boek je gaat lezen. 
  2.  Heb je gewerkt aan de weektaak.
  3. Weet je wat je tot de herfstvakantie kunt verwachten. 

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het eind van deze les...

  • weet je wat een kernzin is. .
  • kun hoofdzaken en kernzinnen in een tekst vinden.
  • ... 
  • weet je welke tekstverbanden er zijn (of morgen)
  • heb je geoefend met termen uit de begrippenlijst. 

Slide 3 - Tekstslide

Stappenplan voor lezen tekst

  • Stap 1: bepaal het onderwerp en de hoofdgedachte van de tekst.
  • Stap 2: achterhaal per alinea wat er wordt gezegd over het onderwerp. Let hierbij op kernzinnen.
  • Stap 3: Welke signaalwoorden vind je in de tekst en bij welk tekstverband horen deze? 

Slide 4 - Tekstslide

Hoofdzaken
  • Wat belangrijk is in een tekst.

  • Hoofdzaken lees je vaak in de inleiding, in het slot en in de kernzin van elke alinea.

  • Tussenkopjes en anders gedrukte woorden kunnen ook helpen om hoofdzaken te vinden.

Slide 5 - Tekstslide

Hoofdzaken
Hoe en waar vind je de hoofdzaken?

  • Vaak in de eerste, de tweede en/of de laatste zin van een alinea.
  • Daartussen staan vaak voorbeelden, toelichtingen of een verdere uitleg, dat zijn bijzaken.
    Denk aan de hamburger... 

Stel jezelf de volgende vragen:
  1. Heb ik deze zin nodig om de tekst/de alinea goed te begrijpen?
  2. Wat zegt deze zin over het (deel)onderwerp?
Hoofdzaken (structuur)
Hoofdzaken (structuur)
Bijzaken (vulling)

Slide 6 - Tekstslide

Kernzinnen
  • In een kernzin zet een schrijver vaak het belangrijkste van de alinea: de hoofdzaak.

  • Andere zinnen bevatten bijzaken, minder belangrijke dingen.
    Uitleg, toelichting of voorbeeld.

  • Een kernzin is vaak de eerste, tweede of de laatste zin van de alinea. Soms is het ook een andere zin.

Slide 7 - Tekstslide

Kernzinnen vinden
  1. Bedenk wat is het (deel)onderwerp van de alinea / het tekstgedeelte.

  2. Bedenk wat de schrijver eigenlijk wil vertellen over het (deel)onderwerp.

  3. Lees de eerste, tweede en laatste zin van de alinea.

  4. Bedenk welke zin het beste past bij je antwoorden op vraag 1 en 2.

Slide 8 - Tekstslide

WK 40 | wo 5 oktober 2022
Alinea's 
Hoofdzaken
Kernzinnen
Tekstverbanden 

Slide 9 - Tekstslide

Hoofdzaken
Hoe en waar vind je de hoofdzaken?

  • Vaak in de eerste, de tweede en/of de laatste zin van een alinea.
  • Daartussen staan vaak voorbeelden, toelichtingen of een verdere uitleg, dat zijn bijzaken.
    Denk aan de hamburger... 

Stel jezelf de volgende vragen:
  1. Heb ik deze zin nodig om de tekst/de alinea goed te begrijpen?
  2. Wat zegt deze zin over het (deel)onderwerp?
Hoofdzaken (structuur)
Hoofdzaken (structuur)
Bijzaken (vulling)

Slide 10 - Tekstslide

TEKSTVERBANDEN

In een goede tekst hangen woorden, zinnen en alinea's met elkaar samen.


Die samenhang heet een TEKSTVERBAND.


Door te letten op tekstverbanden begrijp je een tekst beter.


Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Tekstverband
Er zijn verschillende tekstverbanden:


timer
5:00

Slide 13 - Tekstslide

Begrippenlijst

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Wat is GEEN kenmerk van een alinea?

A
Een alinea begint op een nieuwe regel
B
Een alinea heeft een titel
C
Een alinea vertelt iets over een deelonderwerp van de tekst
D
Een alinea laat de regel inspringen

Slide 16 - Quizvraag

De kernzin van een alinea is altijd de eerste zin van die alinea.
A
waar
B
niet waar

Slide 17 - Quizvraag





Wat is een tekstverband?
A
Het belangrijkste wat in de tekst over het onderwerp wordt gezegd.
B
Het belangrijkste in een alinea.
C
De samenhang tussen woorden, zinnen of alinea's.

Slide 18 - Quizvraag

Een tussenkopje van alinea is het deelonderwerp van de alinea.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 19 - Quizvraag

Welk signaalwoord is GEEN signaalwoord voor 'tijd'?
A
eerst
B
ten slotte
C
daarna
D
denk aan

Slide 20 - Quizvraag

Wat is een signaalwoord
Wat zijn signaalwoorden?
A
Woorden die verbanden tussen zinnen leggen
B
Woorden die zelfstandig een betekenis hebben
C
Woorden die iets zeggen over het zelfstandignaamwoord
D
Woorden die extra informatie geven

Slide 21 - Quizvraag

Kortom, dit was de herhaling over tekstverbanden en signaalwoorden.

Wat is het tekstverband?
A
Doel-middelverband
B
Vergelijkend verband
C
Samenvattend verband
D
Concluderend verband

Slide 22 - Quizvraag

Welk signaalwoord hoort bij het tekstverband 'tijdsvolgorde'?
A
Terwijl
B
Daarnaast
C
Toch

Slide 23 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor reden?
A
ten eerste
B
daarom
C
bijvoorbeeld
D
maar

Slide 24 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor tegenstelling?
A
zoals
B
daarnaast
C
echter
D
zo

Slide 25 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor een voorwaarde?
A
En
B
Maar
C
Mits
D
Dus

Slide 26 - Quizvraag

Wat is GEEN tekstverband?
A
opsomming
B
voorwaarde
C
synoniem
D
tegenstelling

Slide 27 - Quizvraag

Wat zijn hoofdzaken?
A
De hoofdgedachte en de kernzin samen
B
Wat in een tekst belangrijk is
C
De inleiding
D
De alinea's

Slide 28 - Quizvraag

Welk signaalwoord hoort bij een tekstverband voor opsomming?
A
zoals
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 29 - Quizvraag

Het signaalwoord 'maar' hoort bij een .......tekstverband
A
opsommend
B
voorbeeldgevend
C
tegenstellend
D
redengevend

Slide 30 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor voorbeeld?
A
zoals
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 31 - Quizvraag


Zoek het tekstverband:
Hij houdt van pannenkoeken, maar niet van pizza.
A
opsomming
B
tegenstelling
C
tijdsvolgorde
D
uitleggend

Slide 32 - Quizvraag

Stel 1 vraag over iets dat je deze les nog niet zo goed hebt begrepen

Slide 33 - Open vraag

Schrijf in een paar woorden op waar alinea drie over gaat.

Slide 34 - Open vraag

Schrijf in een paar woorden op waar alinea vier over gaat.

Slide 35 - Open vraag