De kracht van verhalen en sprookjes - Deel 3 werkwoordelijk gezegde + setting

1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 70 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vandaag
1. Grammatica: persoonsvorm + onderwerp

2. Setting

3. Lezen verhaal 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan het einde van de les
Weet je wat een persoonsvorm, onderwerp en gezegde is. 

Heb je geleerd wat wordt bedoeld met setting van een verhaal 

Herken je de boodschap in een klassiek sprookje en kun je de setting van dat sprookje beschrijven. 


Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Statement of inquiry 
Perspective and context in a narrative may influence the attitude to a theme and help us orientate in space and time. 


Het perspectief en de setting in een verhaal kan je houding ten opzichte van een onderwerp beinvloeden en je helpen je te orienteren in plaats en tijd. 

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vandaag
1. Grammatica: werkwoordelijk gezegde. Ophalen + oefenen 

2. Setting: uitleg 

3. Lezen verhaal 

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zinsdelen
  • De delen waaruit een zin bestaat
  • Eén woord of meerdere woorden
  • Zoek eerst de persoonsvorm
  • Alle zinsdelen kan je voor de pv zetten, de zin moet wel kloppen!
  • Alles voor de pv is één zinsdeel

  • In de supermarkt kost een flesje cola 3 euro.
  • In de supermarkt | kost| een flesje cola | 3 euro

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm vinden (=pv)
  • Altijd een werkwoord
  • Tijdproef: tegenwoordige tijd en verleden tijd
  • Hij loopt naar school - Hij liep naar school

  • Getalproef: Aantal veranderen: enkelvoud en meervoud
  • Hij loopt naar school - Wij lopen naar school

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onderwerp (=ow)
  • De persoonsvorm en het onderwerp horen bij elkaar. Allebei enkelvoud of meervoud.
  • Wie/wat + pv = onderwerp      --> uit je hoofd leren!
  • Hij loopt naar school. Wie/wat loopt? Hij = o (ow)
  • Het onderwerp voert de persoonsvorm uit 

  • Verander de pv, zodat het onderwerp mee verandert
  • Hij loopt naar school. - Wij lopen naar school.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zet zinsdelen en geef aan wat de persoonsvorm en het onderwerp is:
De docent wil jullie grammatica uitleggen.

Slide 9 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Zet zinsdelen en geef aan wat de persoonsvorm en het onderwerp is:
De klas vindt grammatica moeilijk.

Slide 10 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Zet zinsdelen en geef aan wat de persoonsvorm en het onderwerp is:
Wil jij nog les?

Slide 11 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Stappenplan ontleden
1. persoonsvorm zoeken
2. zinsdeelstrepen zetten
3. onderwerp zoeken
4. werkwoordelijk gezegde 



Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde.

Alle werkwoorden in de zin = werkwoordelijk gezegde (WWG).

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 Werkwoordelijk gezegde
  • Het werkwoordelijk gezegde is een zinsdeel.
  • Het werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in de zin.
  • De persoonsvorm is een onderdeel van het werkwoordelijk gezegde.
  • Het werkwoordelijk gezegde zegt wat het onderwerp ‘doet’ of ‘overkomt’.

Let op: het woordje te voor een heel werkwoord hoort ook bij het werkwoordelijk gezegde!
  • Ik heb veel te doen.
--> werkwoordelijk gezegde: heb te doen



Werkwoordelijk gezegde (wwg)

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Geef nu aan wat het werkwoordelijke gezegde is:
De docent wil jullie grammatica uitleggen.

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Geef nu aan wat het werkwoordelijke gezegd is:
De klas heeft eigenlijk genoeg gehoord.

Slide 16 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Geef nu aan wat het werkwoordelijke gezegd is:
Leerlingen wilden het laten gaan.

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Geef nu aan wat het werkwoordelijke gezegd is:
Ik heb dat altijd al willen zeggen

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Geef nu aan wat het werkwoordelijke gezegd is:
Dat hebben ze dan maar uit te voeren.

Slide 19 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vandaag
1. Grammatica: persoonsvorm + onderwerp

2. Setting

3. Lezen verhaal 

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Setting
Wat is het? Waarom zou het belangrijk kunnen zijn?



Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Setting: onthoud PTO
Plaats: Waar? Geografische plaats bv. land, stad, dorp, straat, landschap...

Tijd: Wanneer? historische tijd bv. 1961, jaren 40, jaargetijde, maand, dag, moment op de dag...

Omstandigheid bv. hongerwinter, vakantie, opstand, staking...

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Klassikale opdracht
We kijken gezamenlijk naar een scene uit The Lion King

Maak aantekeningen (met steekwoorden) tijdens het kijken over Plaats, Tijd of Omstandigheid.


Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 24 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Wat kun zeggen over de plaats?

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat kun zeggen over de tijd?

Slide 26 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat kun zeggen over de omstandigheid?

Slide 27 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Tweede fragment

Wat is er anders? Waarom?

Maak aantekeningen (met steekwoorden) tijdens het kijken over Plaats, Tijd of Omstandigheid.


Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 29 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Wat is er anders dan in het eerste fragment en waarom?

Slide 30 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Functies ruimtebeschrijving
1. Concretisering: de verteller beschrijft de plaats van handeling nogal gedetailleerd, zodat de lezer zich een voorstelling kan maken van de omgeving.

2. Sfeer: de ruimtebeschrijving kan een sfeer oproepen die belangrijk is voor het verhaal, bv eng, angstaanjagend (bij griezelige, spannende situatie) .

3. Gethematiseerde ruimte: er kan een verband bestaan tussen de ruimte en het thema, 
bv Oeroeg – Hella Haasse: speelt in Nederlands-Indië. De plaats is belangrijk omdat de strijd tussen de blanke overheersers en de lokale bevolking het hoofdmotief is, en misschien wel het thema.

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Functies ruimtebeschrijving
4. Ruimte en bouw: de ruimte kan te maken hebben met de opbouw van het verhaal, bv. bij reisverhalen/verhalen over een zoektocht waarbij de plaatsen de hoofdpersoon beïnvloeden.

5. Ruimte en personages: de hoofdpersoon kan een bepaalde voorkeur hebben voor een bepaald soort ruimte en dat kan een grote rol spelen in het verhaal, 
bv. Montyn – Dirk Ayelt Kooiman: de hoofdpersoon heeft een grote angst voor afgesloten ruimtes. Die angst bepaalt zijn handelen en daarmee de gebeurtenissen van het verhaal. Uit angst om opgesloten te worden in een benauwde fabriek meldt hij zich bij de Duitsers die hem een avontuurlijk, vrij leven in het vooruitzicht stellen

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Functies ruimtebeschrijving
6. Symbolische ruimte: de ruimte kan een symbolische betekenis hebben. Een symbool is een voorwerp dat naar iets anders verwijst, bv witte duif - vrede; vlinder - vrijheid; kelder - geheimzinnigheid/onbewuste

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Symbolische functie van ruimte
Tegenstellingen in een ruimte kunnen worden gebruikt om de emotie van een personage duidelijk te maken. Hier bijvoorbeeld de ochtend versus de avond


Dus de ruimte heeft naast zijn letterlijke betekenis, ook  een figuurlijke betekenis/functie. 
Namelijk: de grootsheid van het bestaan. En dat het groter is dan je eigenlijk zelf aankunt. 

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Setting in een verhaalfragment
We lezen gezamenlijk de tekst. 

- Op welk sprookje is dit verhaal gebaseerd?
- Wat is er anders in de setting van dit verhaal (tijd, plaats, omstandigheid)?


Slide 35 - Tekstslide

blz 131-132
blz ...

Wat is er anders in de setting van dit verhaal (tijd, plaats, omstandigheid)?

Slide 36 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Numo

Leerplan 
grammatica

Al 2,5 uur?



Wat kom je tegen: woorden of ook al zinsdelen?


Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

We hebben 
Opgehaald en geleerd wat een persoonsvorm, onderwerp en gezegde is. 

Geleerd wat wordt bedoeld met setting van een verhaal 

De boodschap herkend in een klassiek sprookje en  de setting van dat sprookje beschreven. 


Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies