Le futur proche et le futur simple

Qu'est-ce qu'on va faire aujourd'hui?
  • le futur proche
  • futur simple




De futur proche is een herhaling en de futur simple is nieuw.
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Qu'est-ce qu'on va faire aujourd'hui?
  • le futur proche
  • futur simple




De futur proche is een herhaling en de futur simple is nieuw.

Slide 1 - Tekstslide

Bienvenue !
LE FUTUR

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel
Iets kunnen vertellen in de nabije toekomst en de verdere toekomst.

Slide 3 - Tekstslide

Neem ook de juiste bron voor je!

Slide 4 - Tekstslide

Welke tijden ken je al?

Slide 5 - Tekstslide

Herhaling

Slide 6 - Tekstslide

le futur proche < 24 uur
             de nabije toekomst. Dat gebruik je wanneer je iets gelijk nadat je het zegt, gaat doen. 
Bijvoorbeeld:  Ik ga vanavond mijn kamer opruimen
Exemple: Je vais ranger ma chambre ce soir.


Meestal binnen 24 uur (proche betekent nabij).

Slide 7 - Tekstslide

Le futur proche de nabije toekomst
Waarvoor gebruik je deze tijd?
Om te zeggen dat iets binnenkort gaat gebeuren gebruiken wij in het Frans de nabije toekomst. 

Frans is soms stricter dan Nederlands:
Exemple:
Lundi, je vais travailler. = (Deze aanstaande) maandag werk ik (ga ik werken).
Le lundi, je travaille = Ik werk iedere maandag.

Slide 8 - Tekstslide

Let op!!!
In het Frans plaatsen we de werkwoorden bij elkaar
In het Nederlands zeggen we: 
Morgen gaat zij met haar broer zingen

In het Frans zeggen we:
Demain elle va chanter avec son frère.


Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Wat was de je-vorm van aller ook alweer?
(ik ga)
A
je vais
B
je vas
C
je va
D
j'allons

Slide 11 - Quizvraag

Wat was de tu-vorm van aller?
(jij gaat)
A
tu vais
B
tu va
C
tu vas
D
tu vont

Slide 12 - Quizvraag

Weet jij de nous-vorm van "aller" nog?
(wij gaan)
A
nous vais
B
nous allez
C
nous vont
D
nous allons

Slide 13 - Quizvraag

Het werkwoord avoir
j'
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
ai
as
a
avons
avez
ont

Slide 14 - Sleepvraag

vervoeg het ww: "avoir"
  • Tu 
  • Nous
  • Elle
  • J'
  • Ils
  • Laura
timer
1:00

Slide 15 - Tekstslide

Zij gaat eten.
Zet het werkwoord in de futur proche:
Elle [ manger ]

A
Elle aller manger
B
Elle va manger
C
Elle vais manger
D
Elle va mange

Slide 16 - Quizvraag

Le futur simple >24 uur

Slide 17 - Tekstslide

Le futur simple
De toekomende tijd

Je te téléphonerai ce soir
Ik zal je vanavond bellen.



Slide 18 - Tekstslide

de regel

Slide 19 - Tekstslide

een voorbeeld

Slide 20 - Tekstslide

ik ga
A
je vais
B
je vas
C
je va
D
j'allons

Slide 21 - Quizvraag

ik zal praten
jij zal praten
hij zal praten
wij zullen praten
jullie zullen praten
/u zal praten
zij zullen praten


Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

In welke tijd staat deze zin?
Nous allons jouer à la console ce soir.
Wij gaan vanavond gamen.
A
le présent
B
le futur proche
C
le futur simple
D
l'imparfait

Slide 26 - Quizvraag

Zij zullen zingen.
(futur simple)
chanter=zingen
A
elles chantont
B
elles chanteront
C
elles vont chanter
D
elles ont chanté

Slide 27 - Quizvraag

In welke tijd staat deze zin?

Il mangera une pizza en Italie.
A
le futur simple
B
le futur proche
C
l'indicatif présent
D
le passé composé

Slide 28 - Quizvraag

Vanavond ga ik tv kijken.
A
Ce soir je vais regarder la télé.
B
Ce soir je vas regarder la télé.
C
Ce soir je regardera la télé.
D
Ce soir je regarderai la télé.

Slide 29 - Quizvraag

In welke tijd staat deze zin?
Il mangera des frites en Belgique cette été.
Hij zal friet eten in België deze zomer.
A
le futur simple
B
le futur proche
C
l'indicatif présent
D
le passé composé

Slide 30 - Quizvraag

Zij gaan straks echt lol hebben.
A
Ils font vraiment s'amuser tout à l'heure.
B
Ils allent vraiment s'amuser tout à l'heure.
C
Ils vont vraiment s'amuser tout à l'heure.
D
ils s'amuseront vraiment tout à l'heure.

Slide 31 - Quizvraag

je - regarder
(futur proche)
ik ga kijken
A
je vais regarder
B
je vas regarder
C
je regardera
D
je regarderai

Slide 32 - Quizvraag

tu - regarder
(futur simple)
jij zal kijken
A
tu regarderas
B
tu regardera
C
tu regardas
D
tu regardaser

Slide 33 - Quizvraag

Zij zullen zingen futur simple
A
elles chantont
B
elles chanteront
C
elles vont chanter
D
elles ont chanté

Slide 34 - Quizvraag

nous - voyager
(futur simple)
wij zullen reizen
A
voyagerons
B
voyageons
C
allons voyager
D
avons voyagé

Slide 35 - Quizvraag

Jij zult in een mooi huis wonen.
(futur simple)
A
Tu habiteras dans une grande maison.
B
Tu habitera dans une grande maison.
C
Tu as habité dans une grande maison.
D
Tu vas habiter dans une grande maison.

Slide 36 - Quizvraag

Sleep de woorden bij de juiste tijd
FUTUR PROCHE
FUTUR SIMPLE
FRA: aller + heel werkwoord
FRA: heel ww + uitgangen
NL: gaan + heel ww
NL: zullen + heel ww
ai, as, a, ons, ez, ont
vais, vas, va, allons, allez, vont
je regarderai
je vais regarder

Slide 37 - Sleepvraag

altijd weer die uitzonderingen...

Slide 38 - Tekstslide

nous -être
(futur simple)
wij zullen zijn
A
nous serons
B
nous êtrons
C
nous êtreons
D
nous allons être

Slide 39 - Quizvraag

vous - aller
(futur simple)
jullie zullen gaan
A
vous iriez
B
vous irez
C
vous allerez
D
vous êtes allé

Slide 40 - Quizvraag

Elle - avoir
(futur simple)
zij zal hebben
A
Elle aller avoir
B
Elle avoira
C
Elle vais avoir
D
Elle aura

Slide 41 - Quizvraag

vous - faire
(futur simple )
jullie zullen maken/doen
A
vous ferez
B
vous feriez
C
vous feriez
D
vous allez faire

Slide 42 - Quizvraag

nous - aller
(futur simple)
jullie zullen gaan
A
nous irions
B
nous irons
C
nous allerons
D
nous ayeez

Slide 43 - Quizvraag

Wat heb je vandaag geleerd?

Slide 44 - Woordweb