3V Economie par. 6.2

6.6b
Eigen Vermogen =
A
411.000
B
306.000
C
411.000 + 306.000
D
411.000 - 306.000
1 / 24
volgende
Slide 1: Quizvraag
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

6.6b
Eigen Vermogen =
A
411.000
B
306.000
C
411.000 + 306.000
D
411.000 - 306.000

Slide 1 - Quizvraag

Gebouw                            260.000
Inventaris                           35.000
Transportmiddelen        60.000
Voorraad                              40.000
Debiteuren                          10.000
Bank                                         4.000
Kas                                             2.000
                                                 411.000
Eigen Vermogen            105.000
Hypothecaire Lening   275.000
Crediteuren                        15.000
Bankschuld                         16.000



                                                 411.000

Slide 2 - Tekstslide

6.6d
Onder welke categorie valt een bedrijfsauto?
A
Liquide middelen
B
Eigen vermogen
C
Vlottende activa
D
Vaste activa

Slide 3 - Quizvraag

6.6e
Onder welke categorie vallen de auto's in de showroom van een autodealer?
A
Liquide middelen
B
Eigen vermogen
C
Vlottende activa
D
Vaste activa

Slide 4 - Quizvraag

Balans opstellen

Slide 5 - Tekstslide

Balansmutaties
Veranderingen van balansposten

Slide 6 - Tekstslide

De balans moet in balans blijven
Een stijging van een balanspost heeft gevolgen

  • Een balanspost aan dezelfde kant daalt
  • Een balanspost aan de andere kant stijgt
  • Een combinatie van dezelfde kant daalt en de andere kant stijgt kan ook voorkomen

Slide 7 - Tekstslide

Voorbeeld
Een bedrijf koopt voorraad voor €1.000,- en betaalt cash.





Verandering activa €0 en verandering passiva €0
 
 
 

Slide 8 - Tekstslide

Voorbeeld
Een bedrijf koopt voorraad voor €1.000,- en betaalt op een later moment. (Ze koopt op rekening)




Verandering activa €1.000,- en verandering passiva €1.000,-

 
 
 

Slide 9 - Tekstslide

Voorbeeld
Een bedrijf koopt voorraad voor €1.000,-. Ze betaalt cash  €250,- en koopt de rest op rekening. 
 



Verandering activa +€750 en verandering passiva +€750
 
 

Slide 10 - Tekstslide

Gebouw € 240.000,-
Inventaris € 30.000,-
Bedrijfsauto € 15.000,-
Voorraad € 20.000,-
Debiteuren € 12.000,-
Bank € 18.000,-
Kas € 5.500,-

Totaal € 340.500,-
Eigen Vermogen € 80.000,-
Hyp. lening € 200.000,- 
Banklening € 35.500,-
Crediteuren € 25.000,-



Totaal € 340.500,-

Slide 11 - Tekstslide

Welke balansmutaties vinden er plaats?
Betaling per bank aan crediteuren €14.000.
A
Kas -€14.000 Crediteuren +€14.000
B
Kas -€14.000 Crediteuren -€14.000
C
Bank -€14.000 Crediteuren -€14.000
D
Bank -€14.000 Crediteuren +€14.000

Slide 12 - Quizvraag

Hoe ziet dit eruit?
Betaling dus bank daalt.
Crediteuren (schuld) daalt, want er wordt afgelost.

Slide 13 - Tekstslide

Welke balansmutaties vinden er plaats?
Per kas gekocht goederen €1.400.
A
Voorraad -€1.400 Kas -€1.400
B
Voorraad +€1.400 Kas -€1.400
C
Voorraad -€1.400 Crediteuren -€1.400
D
Voorraad -€1.400 Crediteuren +€1.400

Slide 14 - Quizvraag

Hoe ziet dit eruit?
Betaling via kas, dus kas daalt.
Er wordt voorraad gekocht, dus voorraad stijgt. 

Slide 15 - Tekstslide

Welke balansmutaties vinden er plaats?
Ontvangen per bank van debiteuren €6.400.
A
Debiteuren -€6.400 Kas -€6.400
B
Debiteuren +€6.400 Bank +€6.400
C
Debiteuren -€6.400 Bank +€6.400
D
Debiteuren +€6.400 Kas -€6.400

Slide 16 - Quizvraag

Hoe ziet dit eruit?
Debiteuren betalen, dus debiteuren daalt.
Ontvangen betaling via bank, dus bank stijgt. 

Slide 17 - Tekstslide

Welke balansmutaties vinden er plaats?
Als:
De onderneming verkoopt goederen op rekening voor €14.200. De inkoopwaarde is €9.400.
A
Debiteuren +€14.200 Voorraad -€9.400, Eigen Vermogen+€4.800
B
Debiteuren -€14.200 Voorraad -€9.400, Eigen Vermogen+€4.800
C
Debiteuren +€14.200 Voorraad -€14.200
D
Debiteuren +14.200 Voorraad -€9.400, Eigen Vermogen-€4.800

Slide 18 - Quizvraag

Hoe ziet dit eruit?
Verschil tussen verkoop en inkoop = brutowinst
Dit komt terecht in het eigen vermogen.

Slide 19 - Tekstslide

Welke balansmutaties vinden er plaats?
Betaald per kas diverse kosten €2.200.
A
Kas -€2.200 Eigen vermogen -€2.200
B
Kas -€2.200 Kosten +€2.200
C
Kas -€2.200 Vreemd vermogen +€2.200
D
Kas +€2.200 Kosten -€2.200

Slide 20 - Quizvraag

Hoe ziet dit eruit?
Kosten betaald per bank, dus kas daalt.
Opbrengsten en kosten komen in het eigen vermogen terecht. Bij kosten, daalt het eigen vermogen.

Slide 21 - Tekstslide

Opdracht
Eindbalans na deze 5 gebeurtenissen / mutaties?

Slide 22 - Tekstslide

Gebouw € 240.000,-
Inventaris € 30.000,-
Bedrijfsauto € 15.000,-
Voorraad € 12.000,-
Debiteuren € 19.800,-
Bank € 10.400,-
Kas € 1.900,-

Totaal € 329.100,-
Eigen Vermogen € 82.600,-
Hyp. lening € 200.000,- 
Banklening € 35.500,-
Crediteuren € 11.000,-



Totaal € 329.100,-

Slide 23 - Tekstslide

Hw. 6.9

Slide 24 - Tekstslide