Zuren en Basen (hfst 10.2 en 10.3 novo)

Zuren en basen
Hoofdstuk 10.2
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Zuren en basen
Hoofdstuk 10.2

Slide 1 - Tekstslide

Wat jullie moeten weten?
  • Verschil kennen tussen zuur en base
  • Voorbeelden kunnen noemen van zuren
  • Weten welke indicatoren er zijn en hoe ze werken
  • Eigenschappen van zuren kennen 
  • Zuren in oplossingen (vergelijkingen) kunnen weergeven 

Slide 2 - Tekstslide

Wat is zuur ?
Een zure oplossing smaakt zuur en kan bijtend voelen op je huid. De zuurgraad (pH-waarde) geeft aan hoe zuur een oplossing is. Zuur: pH < 7

Slide 3 - Tekstslide

De pH schaal 
Zuren en Basen

Slide 4 - Tekstslide

Deze tabel met zuren kennen

Slide 5 - Tekstslide

Voor zuren geldt
A
pH = 7
B
pH < 7
C
pH > 7
D
pH = 0

Slide 6 - Quizvraag

Wat is een belangrijke eigenschap van een zuur in zuur-base reacties?
A
Neemt H+ op
B
Staat H+ af
C
Neemt OH- op
D
Staat OH- af

Slide 7 - Quizvraag

Zuren zijn
A
metalen
B
moleculaire stoffen
C
zouten

Slide 8 - Quizvraag

Waterstof chloride
Koolzuur
Zwavel zuur
Salpeter zuur
HCl
HNO3
H2SO4
H2CO3

Slide 9 - Sleepvraag

Wat is de naam van het zuur: HAc

Slide 10 - Open vraag

Wat is een belangrijke eigenschap van een zuur in zuur-base reacties?
A
Neemt H+ op
B
Staat H+ af
C
Neemt OH- op
D
Staat OH- af

Slide 11 - Quizvraag

Indicatoren
  • Als je wilt weten of een oplossing zuur of basisch is, gebruik je een indicator

  • Een indicator verandert van kleur in een zure of basische oplossing.

  • Lakmoespapier is een indicator, hier leg je een druppel oplossing op.

  • Rodekoolsap of fenolftaleïne (l), hier doe je een paar druppels van in een oplossing.



Slide 12 - Tekstslide

Zuur-basen indicatoren in Binas tabel 36
Omslagtraject: pH gebied waarbij de indicator van kleur verandert

Slide 13 - Tekstslide

Universeel indicator papier
Indicatoren (pak je binas erbij)
Indicatoren

Slide 14 - Tekstslide

Wat is een zuur/base indicator
A
een stof die een zuur neutraal maakt
B
een stof die een base neutraal maakt
C
een stof waarmee je kunt bewijzen of je een zuur of een base hebt
D
een stof die een neutrale stof kan aantonen

Slide 15 - Quizvraag

kleur van de indicator bij pH van 5,2
broomthymolblauw
rodekoolsap
lakmoes
geel
rood
paars
blauw
groen

Slide 16 - Sleepvraag

Welke kleur heeft de indicator fenolftaleïne in een zure oplossing?
A
Roze
B
Paars
C
Rood
D
Kleurloos

Slide 17 - Quizvraag

Jody heeft een indicator gebruikt bij een stof met een pH van 2,5. De indicator kleurde geel.

Welke indicator heeft zij gebruikt?
A
Broomthymolblauw
B
Methylrood
C
Dimethylgeel
D
Rodekoolsap

Slide 18 - Quizvraag

Maak opgave 20 uit boek blz 30
2 minuten lezen en maken

Slide 19 - Tekstslide

De super-ontstopper bevat behalve positieve waterstof-ion en ook negatieve ionen.
Wat is de formule van deze negatieve ionen?
A
Ac-
B
Cl-
C
PO4 3-
D
SO4 2-

Slide 20 - Quizvraag

Welke pH heeft de super-ontstopper?
A
lager dan 7
B
gelijk aan 7
C
hoger dan 7
D
geen

Slide 21 - Quizvraag

Wordt de werkingssnelheid van de ontstopper hoger, lager of blijft deze gelijk bij
aanwezigheid van water?
A
De snelheid blijft gelijk, want de hoeveelheid zwavelzuur verandert niet
B
De snelheid wordt hoger, want de concentratie zwavelzuur neemt toe
C
De snelheid wordt lager, want de concentratie zwavelzuur neemt af
D
niets

Slide 22 - Quizvraag

De super-ontstopper mag je niet gebruiken bij een verstopte afvoerpijp die van zink
is gemaakt. Er zal dan een reactie plaatsvinden, waardoor de afvoer kapotgaat. De
vergelijking van deze reactie is:
2 H+ (aq) + Zn(s) → H2 (g) + Zn2+(aq)
Leg uit aan de hand van de gegeven vergelijking dat een afvoer die van zink is
gemaakt, kapotgaat wanneer je hierin super-ontstopper gebruikt

Slide 23 - Open vraag

10.3 Wat is een base?

Slide 24 - Tekstslide

Leerdoelen
10.3.1 Je kunt vier algemene eigenschappen van basische oplossingen beschrijven.
10.3.2 Je kunt uitleggen hoe de concentratie van een basische oplossing de hoogte van de pH beïnvloedt.
10.3.3 Je kunt vier bekende basen en de bijbehorende formule geven.
10.3.4 Je kunt het verschil uitleggen tussen ammonia en ammoniak.

Slide 25 - Tekstslide

Basen
Een zuur staat een H+-ion af

Een base neemt een H+-ion op

Doet dus tegenovergestelde van een zuur!!!

Slide 26 - Tekstslide

Definitie van een base
  1. Een base is een stof die H+ kan opnemen
  2. Basen in oplossing bevatten vaak OH- .
  3. Basen smaken en voelen zeepachtig en reageren makkelijk met vetten, je kunt er goed mee ontvetten.
  4. Geconcentreerde basen hebben een bijtende werking op huid en slijmvliezen (net als zuren)

Slide 27 - Tekstslide

Basen die je moet kennen







In de tabel staan drie zouten met alleen het negatieve ion aangegeven. Als een zout een
van deze negatieve ionen bevat, werkt dat zout dus als een base. 
Zouten bevatten ook altijd een positief ion, maar dat bepaalt niet of het zout een base is

Slide 28 - Tekstslide

Een deeltje dat       bindt is een base
t




Een oplossing van een base is een basische oplossing

H+

Slide 29 - Tekstslide

Base en pH
De pH van een basische oplossing is altijd hoger dan 7. Hoe meer base een oplossing bevat, hoe hoger is de pH. 

Dus hoe hoger de concentratie aan opgeloste base, hoe hoger de pH van de oplossing zal zijn. 
Bij verdunnen daalt de pH maar lager dan 7 zal het nooit komen.

Slide 30 - Tekstslide

Triviale namen
NaOH, Natriumhydroxide, Natronloog

KOH, Kaliumhydroxide, Kaliloog

Ca(OH)2,  calciumhydroxide, Kalkwater


Slide 31 - Tekstslide

Base : natriumhydroxide 
NaOH opgelost in water is natronloog




Bekende toepassing NaOH is gootsteenontstopper
er komt veel warmte vrij bij oplossen NaOH in water

Slide 32 - Tekstslide

calciumhydroxide 




Calciumhydroxide opgelost in water is : kalkwater




Calciumhydroxide is een base om zure grond te neutraliseren
Kalkwater gebruikt je als reagens om CO2 aan te tonen

Slide 33 - Tekstslide

Ammoniak (g) wordt Ammonia (aq)










Zuiver ammoniak wordt in de chemische industrie gebruikt om kunstmest te maken.

Slide 34 - Tekstslide

Kunstmest bestaat voor het groot-
ste gedeelte uit ammoniumnitraat.

Slide 35 - Tekstslide

LET OP:
Ammoniak (NH3) is een BASE

MAAR: door reactie met zuurstof wordt ammoniak omgezet in salpeterzuur
DUS: ammoniak zorgt in het milieu dus juist voor VERZURING

Slide 36 - Tekstslide

Bekende basische oplossingen
Basen komen voor als:
gas  ( ammoniak), vast (natriumhydroxide, kaliumhydroxide,.)
Veel basen komen voor als oplossing in water.
  • Natronloog = natriumhydroxide opgelost in water
         Na+ (aq)   +   OH- (aq)
  • Ammonia  =  ammoniak opgelost in water
         NH3+ (aq)

Slide 37 - Tekstslide

Stofeigenschappen basen
• bevatten stoffen of deeltjes die H+ opnemen;
• hebben een pH-waarde hoger dan 7;
• geleiden elektrische stroom;
• reageren met vet;
• reageren met zuren;
• smaken zeepachtig (maar je mag ze niet proeven!).

Slide 38 - Tekstslide

Lees paragraaf 3 blz 31 t/m 34 door
5 minuten

Slide 39 - Tekstslide

Een base is meestal een ...
A
moleculaire stof
B
zout (ion)
C
metaal

Slide 40 - Quizvraag

Soda is een base, het heeft daarom een pH van ongeveer
A
2
B
7
C
12

Slide 41 - Quizvraag

Welke van deze molecuulformules komt niet van een base
A
B
C
D

Slide 42 - Quizvraag

Zuur
Base
Neutraal
pH 7
pH 0
pH 14

Slide 43 - Sleepvraag

Wat is de definitie van een base:
A
Een deeltje dat een H+ ion kan opnemen.
B
Een deeltje dat een H+ ion kan afstaan.
C
Een deeltje met een pH kleiner dan 7.
D
Een deeltje dat betrokken is in een zuur-base reactie.

Slide 44 - Quizvraag

Gootsteenontstopper(base) is agressiever dan groene zeep (base). De pH van gootsteenontstopper is
A
groter dan groene zeep
B
kleiner dan groene zeep
C
3
D
kun je niet zeggen

Slide 45 - Quizvraag