In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 80 min
Onderdelen in deze les
Nederlands
Argumenteren
ON blok 4
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoelen ON blok 4 Lezen
Ik herken standpunten en argumenten
Ik kan soorten argumenten benoemen.
Ik kan de argumentatiestructuur benoemen.
Slide 2 - Tekstslide
Waarom is het belangrijk om te weten wat standpunten en argumenten zijn?
Slide 3 - Open vraag
Argumenteren
> Standpunt (dat wat jij vindt, jouw mening).
> Argument (waarom jij iets vindt).
Slide 4 - Tekstslide
Argumenteren - signaalwoorden
> Standpunt (dat wat jij vindt, jouw mening).
* ik vind..., volgens ons..., kortom..., daarom..., onze conclusie is..., dus..., etc.
> Argument (waarom jij iets vindt).
* dat blijkt uit..., want..., omdat..., immers..., namelijk..., de reden hiervoor is..., etc.
Slide 5 - Tekstslide
Wat is het argument?
De meeste inzendingen zijn niet om aan te horen; daarom kunnen we beter stoppen met het Eurovisie Songfestival.
A
De meeste ... horen;
B
daarom ... Songfestival.
Slide 6 - Quizvraag
Feitelijk of waarderend argument?
De meeste inzendingen zijn niet om aan te horen; daarom kunnen we beter stoppen met het Eurovisie Songfestival.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument
Slide 7 - Quizvraag
Wat is het standpunt?
Je moet je warm kleden als je de deur uitgaat, want de temperatuur komt vandaag niet boven nul.
A
Je moet ... uitgaat,
B
want de ... boven nul.
Slide 8 - Quizvraag
Feitelijk of waarderend argument?
Je moet je warm kleden als je de deur uitgaat, want de temperatuur komt vandaag niet boven nul.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument
Slide 9 - Quizvraag
Wat is het argument?
De militaire dienstplicht moet in Nederland opnieuw ingevoerd worden. Dat zal jongeren discipline en gehoorzaamheid bijbrengen.
A
De militaire ... worden.
B
Dat zal ... bijbrengen.
Slide 10 - Quizvraag
Wat is het standpunt?
Omdat de overheid veel geld kwijt is aan zorgkosten, moet roken helemaal verboden worden.
A
de overheid ... zorgkosten
B
roken ... verboden worden
Slide 11 - Quizvraag
Slide 12 - Tekstslide
Soort argument?
A
feitelijk argument
B
ervaringsargument
C
gezagsargument
D
vergelijkingsargument
Slide 13 - Quizvraag
‘Uitlekken NIET NODIG’ Soort argument?
A
moreel argument
B
veronderstelling/vermoeden
C
emotioneel argument
D
Nut of (on)gewenst gevolg
Slide 14 - Quizvraag
”Als Van Gaal zegt dat die speler zijn geld waar is, dan moet hij wel goed zijn.”
A
emotioneel argument
B
feitelijk argument
C
gezagsargument
D
ervaringsargument
Slide 15 - Quizvraag
Soort argument?
A
moreel argument
B
vergelijkingsargument
C
ervaringsargument
D
feitelijk argument
Slide 16 - Quizvraag
Carglass: “Een sterretje kan een barst worden.”
A
vergelijkingsargument
B
ervaringsargument
C
moreel argument
D
emotioneel argument
Slide 17 - Quizvraag
Soort argument?
A
ervaringsargument
B
gezagsargument
C
feitelijk argument
D
emotioneel argument
Slide 18 - Quizvraag
"Laat dat maar staan, want dat soort vlees mag ik van mijn geloof niet eten."
A
veronderstelling/vermoeden
B
emotioneel argument
C
moreel argument
D
gezagsargument
Slide 19 - Quizvraag
'Ik kon me goed inleven in het verhaal: elke keer als de hoofdpersoon verdrietig was, werd ik zelf ook een beetje verdrietig.'
Wat voor soort argument is dit?
A
gezagsargument
B
emotioneel argument
C
moreel argument
Slide 20 - Quizvraag
"NRC geeft het nieuwe boek van Griek op de Beeck vier sterren. Dan zal het dus wel een goed boek zijn."
A
gezagsargument
B
nut of (on)gewenst gevolg
C
vergelijkingsargument
D
moreel argument
Slide 21 - Quizvraag
Bespreken op dracht 1
Kijk naar je scores die je behaald hebt bij de opdrachten.
Welke vragen vond je lastig?
Noteer welke theorie daarbij hoort.
Slide 22 - Tekstslide
Welke vragen zou je graag willen bespreken?
Slide 23 - Open vraag
Over welke theorie wil je uitleg?
Slide 24 - Open vraag
Argumentatiestructuren
Enkelvoudige argumentatie
Onderschikkende argumentatie
Nevenschikkende argumentatie
Slide 25 - Tekstslide
Enkelvoudig
Standpunt
Argument
Slide 26 - Tekstslide
Onderschikkend
Standpunt
Argument
Ondersteunend argument
want
Slide 27 - Tekstslide
Nevenschikkend
Standpunt
Argument
Argument
Argument
en
en
want
Slide 28 - Tekstslide
Enkelvoudige, onderschikkende of nevenschikkende argumentatie?
Zij is de juiste persoon voor die baan, want zij heeft ruime ervaring in de branche en zij voldoet aan alle opleidingseisen.
A
enkelvoudig
B
nevenschikkend
C
onderschikkend
Slide 29 - Quizvraag
Enkelvoudige, onderschikkende of nevenschikkende argumentatie?
Dat was geen leuk festival. De hoofdact kwam niet opdagen. De bandleden hadden hun vliegtuig gemist.
A
enkelvoudig
B
nevenschikkend
C
onderschikkend
Slide 30 - Quizvraag
Liggend naar een liveconcert luisteren is echt anders dan wanneer je op een stoel zit. Je bent meer ontspannen en met je ogen dicht kun je beter luisteren, want je wordt nergens door afgeleid.
Zet alles op de juiste plek in het argumentatieschema.
Met je ogen dicht kun je beter luisteren.
Je bent meer ontspannen.
Liggend naar een liveconcert luisteren is echt anders dan wanneer je op een stoel zit.
Je wordt nergens door afgeleid.
Slide 31 - Sleepvraag
De tijd na je eindexamen is het mooist, want dan gaan er veel leuke dingen gebeuren: op kamers wonen, de opleiding van je dromen volgen en veel nieuwe mensen ontmoeten.
Zet alles op de juiste plek in het argumentatieschema.
veel nieuwe mensen ontmoeten.
De tijd na je eindexamen is het mooist,
op kamers wonen,
de opleiding van je dromen volgen
want dan gaan er veel leuke dingen gebeuren:
Slide 32 - Sleepvraag
Tijdens een online les moet iedereen de camera aanzetten. Als je elkaar kunt zien, is er meer interactie en als je je camera aan hebt, let je beter op. Het praat gewoon makkelijker als je elkaar ziet.
Zet alles op de juiste plek in het argumentatieschema.
Het praat gewoon makkelijker als je elkaar ziet.
Tijdens een online les moet iedereen de camera aanzetten.
Als je je camera aan hebt, let je beter op.
Als je elkaar kunt zien, is er meer interactie.
Slide 33 - Sleepvraag
Opdracht 2 maken ( 20 minuten ).
Maak opdracht 2, p. 181-183. Je maakt de opdracht online.