3 mavo, All Right 3 GT - Unit 1 Grammar Recap

Grammar Recap
3 mavo
All Right 3-GT
Unit 1
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Grammar Recap
3 mavo
All Right 3-GT
Unit 1

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Doelen:
Na deze les...
...weet je wat de present simple is en hoe je deze kan gebruiken om een zin te maken;
...weet je wat de present continuous is en hoe je deze kan gebruiken om een zin te maken;
...weet je wat Intensifiers, prepositons en comparisons zijn en hoe je deze kan gebruiken.
...

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Contents
The present: simple or continuous
Intensifiers
Prepositions
Comparisons

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

The present
Om te praten over het heden (nu) kun je the present tense gebruiken.

In Unit 1 worden de Present Simple & Present Continuous daarvoor gebruikt.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple
Als iets altijd, nooit, herhaaldelijk of regelmatig gebeurt, gebruik dan de Present Simple.

Daar horen de volgende signaalwoorden bij:
always, never, sometimes, every day.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple
De vorm:
stam + s (bij he/she/it - shit-regel)

Voorbeeld:
He eats kebab every day.
I never work on Wednesday

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple:
I ___ a carrot every Thursday Night
A
ate
B
eat
C
eats
D
eated

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple
You ___ cars
A
doesn't like
B
don't liked
C
don't like
D
doesn't liking

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple:
___ they ___ skating every week?
A
do...go
B
did...go
C
does...go
D
do...goes

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Continuous
Als iets nu bezig is of gebeurt, gebruik dan de Present Continuous.

Daar horen de volgende signaalwoorden bij: at the moment, right now

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Present Continuous
De vorm:
am, are of is + werkwoord -ing

Voorbeeld:
I am teaching at the moment


Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Present Continuous:
Pick the present continuous.
A
We hadn't been there!
B
We weren't going to go there.
C
We have never been there.
D
We are never going to go there again!

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present continuous:
Pick the present continuous.
A
We are eating lunch at the cafeteria.
B
They have eaten lunch at the cafeteria before.
C
She ate lunch at the cafeteria.
D
He has eaten lunch at the cafeteria.

Slide 13 - Quizvraag

Present continuous
1. aan te geven dat iets NU aan de gang is. Signaalwoorden zijn o.a: "now, at the moment, listen..." enz.
2. aan te geven dat je iets van plan bent. Meestal staat er bij wanneer je in de toekomst dat van plan bent.
3. irritatie aan te geven
Maak de present continuous door: vorm van 'to be' (am/is/are) + ww+ ing
Susanne is singing right now
Present Continuous:
Pick the present continuous.
A
She walks from the car park to the shopping centre.
B
She had been walking from the car park to the shopping centre.
C
She was walking from the car park to the shopping centre.
D
She is walking from the car park to the shopping centre.

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Continuous:
Pick the present continuous.
A
I am going to be waiting at the crossroads.
B
I was waiting at the crossroads.
C
I am waiting at the crossroads.
D
I will be waiting at the crossroads.

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple / Continuous
Als iets altijd, nooit, herhaaldelijk of regelmatig gebeurt, gebruik dan de Present Simple

Als iets nu bezig is of gebeurt, gebruik dan de Present Continuous

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

> I walk, he walks
> I am walking
> He isn't doing.                                                               
> I don't go/ She doesn't go
> Do you go?/ Does she go? 
> Are you eating?
Present simple
Present continuous
present simple
present continuous
present simple
present continuous

Slide 17 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke woorden passen bij de Present Simple en elke bij de Present Continuous?
Present Continuous
Present Simple
Right now
Always
Never
Often
Usually
Today
At the moment
Now

Slide 18 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Intensifiers
Je gebruikt intensifiers om de betekenis van een ander woord te versterken.
Ze staan vaak direct voor de woorden waar ze iets over zeggen

He is angry
He is very angry
He is extremely angry
 

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Intensifiers
Een aantal voorbeelden van intensifiers (p.56)
Absolutely
Deeply
Quite
Really


 

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de intensifier?
My cat is so fast that I lost him
A
Fast
B
So
C
Lost
D
Cat

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de intensifier?
You are absolutely right
How....?
A
You
B
Are
C
Absolutely
D
Right

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de intensifier?
John is very ill
How... ?
A
John
B
Is
C
Very
D
Ill

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Prepositions
Prepositions zijn voorzetsels. Prepositions geven aan waar iets of iemand is, zoals:
  • Above
  • Under
  • Between
  • Next to

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct preposition.
A
next to
B
between
C
under
D
behind

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct preposition.
A
in front of
B
on top of
C
next to
D
under

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct preposition.
A
next
B
through
C
between
D
behind

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct preposition.
A
near
B
through
C
behind
D
between

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct preposition.
A
in front of
B
near
C
through
D
behind

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct preposition.
A
through
B
under
C
next to
D
between

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Comparisons
Om dingen met elkaar te vergelijken gebruik je comparisons.
Je hebt de vergrotende trap en de overtreffende trap.

Vergrotend: (...er than/more than)

Overtreffend: (the ...est/the most)

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Put these three words in the correct order of comparison.
best
better
good

Slide 32 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Put these three words in the correct order of comparison.
old
oldest
older

Slide 33 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Put these three words in the correct order of comparison.
hard
hardest
harder

Slide 34 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Doelen:
Na deze les...
...weet je wat de present simple is en hoe je deze kan gebruiken om een zin te maken;
...weet je wat de present continuous is en hoe je deze kan gebruiken om een zin te maken;
...weet je wat Intensifiers, prepositons en comparisons zijn en hoe je deze kan gebruiken.
...

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies