Praktijk van het varen

Praktijk van het varen
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
Klein vaarbewijsBeroepsopleiding

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Praktijk van het varen

Slide 1 - Tekstslide

Er staat geen wind en geen stroom. Een schip met een rechtse schroef die op vooruit staat, heeft bij roer midscheeps de neiging met het voorschip:
A
naar bakboord te gaan
B
naar stuurboord te gaan
C
recht vooruit te gaan

Slide 2 - Quizvraag

Uitleg

Slide 3 - Tekstslide

Het is windstil. Welke reactie geeft een stilliggend schip met een linkse schroef, als met het roer midscheeps de schroef in z'n achteruit wordt gezet?
A
het achterschip trekt naar bakboord
B
het achterschip trekt naar stuurboord
C
het schip vaart recht achteruit

Slide 4 - Quizvraag

Er staat een vrij sterke dwarswind. Als u de schroef stopt en vervolgens achteruit laat draaien, zal het schip meestal:
A
dwars op de wind gaan liggen
B
met het voorschip in de wind draaien
C
met het achterschip in de wind draaien

Slide 5 - Quizvraag

Vooruitvarend bij roer aan bakboord zullen de krachten die op het roerblad werken het:
A
achterschip naar bakboord laten draaien
B
achterschip naar stuurboord laten draaien
C
voorschip naar stuurboord laten draaien
D
voorschip naar bakboord laten draaien

Slide 6 - Quizvraag

Uitleg

Slide 7 - Tekstslide

Een vaarwater is zo smal, dat uw schip, met linkse schroef, er niet in 1 keer rond kan draaien. Om te keren draait u het beste over:
A
bakboord
B
beide boegen, het maakt niet uit
C
stuurboord

Slide 8 - Quizvraag

Uitleg
Schip met een linkse schroef:

Blijf aan de stuurboordzijde van het vaarwater
Rem eventueel wat af en geef dan 45º bakboord roer met gas vooruit
Sla achteruit vóór je tegen de bakboord oever aanvaart
Geef stuurboord roer en vaar achteruit tot je weer bijna bij de stuurboord oever bent. De schroefwerking en het roer helpen je te draaien
Geef bakboord roer en gas vooruit om verder bakboord uit te draaien
Herhaal 4. en 5. tot je voldoende gedraait bent

Slide 9 - Tekstslide

Er staat geen wind en geen stroom. Het aanleggen aan een kade met uw schip met rechtse schroef kan dan het best gedaan worden:
A
met de bakboordzijde van het schip tegen de kade
B
met de stuurboordzijde van het schip tegen de kade
C
maakt niet uit

Slide 10 - Quizvraag

Uitleg
Nader de wal onder een hoek en met weinig vaart
Geef gas achteruit als je dicht bij de wal bent, 
het achterschip zal naar bakboord draaien
Het schip is nu vlakbij en evenwijdig aan de wal 
en heeft geen noemenswaardige vaart
Het is nu makkelijk om de landvasten uit te brengen

Slide 11 - Tekstslide

Het is windstil, uw schip heeft een rechtse schroef en u wilt recht achteruit varen. Wat moet u doen?
A
bakboordroer geven
B
roer midscheeps houden
C
stuurboordroer geven

Slide 12 - Quizvraag

Uitleg
Als je in een smalle vaart niet kan draaien en gedwongen bent een langer stuk achteruit te varen, zorgt het wieleffect er voor dat je niet recht achteruit gaat. Het achterschip heeft de neiging om opzij te gaan waardoor je in een flauwe bocht vaart. Daar moet je voor corrigeren. In deze vraag heeft het schip een rechtse schroef, waardoor bij achteruit varen het wieleffect naar links optreed.

Slide 13 - Tekstslide

U komt met een klein motorschip aan op een ligplaats aan hogerwal. Ga dan liefst als volgt te werk: vaar onder een hoek van circa 45 graden naar de kade toe en breng als eerste uit een:
A
achterspring
B
achtertros
C
voortros
D
voorspring

Slide 14 - Quizvraag

Uitleg
De standaard manoeuvre is als volgt:

Nader de wal onder een grote hoek (45º of meer), 
zorg dat je voldoende stootwillen op de goede hoogte hebt hangen,
 vooral op het voorschip
Vlakbij de wal draai je het voorschip van de wal weg
Breng een voorspring uit
Draai het roer zodat het achterschip naar de wal 
draait en geef zodra de voorspring op het schip vast is (niet eerder!) 
wat gas vooruit en blijf rustig gas geven, zodat het schip tegen de wal aan blijft
Maak een voortros, draai het schip evenwijdig aan de wal en breng de achterlijnen uit

Slide 15 - Tekstslide

Vraag 9
U moet afmeren aan lagerwal met de wind iets schuin van achter. U manoeuvreert het schip zo, dat het evenwijdig aan de kade komt te liggen om zodoende het schip naar de kade te laten verlijeren. Er is geen stroom. De beste volgorde voor het vastmaken van de landvasten is:

Slide 16 - Tekstslide


A
achterspring, voorspring, achtertros, voortros
B
achterspring, voortros, achtertros, voorspring
C
achtertros, voorspring, achterspring, voortros
D
voorspring, achterspring, voortros, achtertros

Slide 17 - Quizvraag

Uitleg

Slide 18 - Tekstslide

U wilt naar ligplaats (B) op
stromend water varen en
u stuurt daarom in de richting:
A
A-B
B
A-C
C
A-D

Slide 19 - Quizvraag

Bij het aanmeren tegen de stroom in handelt u als volgt: ter hoogte van de ligplaats wordt de stroom met langzaam vooruit draaiende schroef doodgevaren. U laat het schip langzaam naar de wal toe scheren en maakt dan als eerste vast een:
A
achterspring
B
achtertros
C
voortros
D
voorspring

Slide 20 - Quizvraag

Uitleg

Slide 21 - Tekstslide

Vraag 12
Uw schip ligt met de bakboordzijde aan de kade. De stroom staat recht van achteren, u moet afvaren en doet dat als volgt:
A: u laat de voorspring staan en slaat langzaam vooruit met bakboordroer. Nu achteruitslaand afvaren en voorspring binnenhalen
B: u laat de voortros staan en slaat zonodig vooruit met bakboordroer om het achterschip vrij van de kade te krijgen. Nu voortros los, achteruitslaan en afvaren
C: u maakt alle trossen los en vaart voorzichtig vooruitvarend af
D: u maakt alle trossen los en vaart voorzichtig achteruitvarend af

Slide 22 - Tekstslide

Uw schip ligt met de bakboordzijde aan de kade. De stroom staat recht van achteren, u moet afvaren en doet dat als volgt:
A
laat de voorspring staan en slaat langzaam vooruit met bakboordroer. Nu achteruitslaand afvaren en voorspring binnenhalen
B
laat de voortros staan en slaat zonodig vooruit met bakboordroer om het achterschip vrij van de kade te krijgen. Nu voortros los, achteruitslaan en afvaren
C
u maakt alle trossen los en vaart voorzichtig vooruitvarend af
D
u maakt alle trossen los en vaart voorzichtig achteruitvarend af

Slide 23 - Quizvraag

Uitleg

Slide 24 - Tekstslide

Om in een jachthaven langs een dwarssteiger of in een box af te meren, moet er in een krappe haakse bocht gedraaid worden. Dat gaat makkelijker door gebruik te maken van de:
A
voortros
B
achtertros
C
achterspring
D
voorspring

Slide 25 - Quizvraag

Uitleg

Slide 26 - Tekstslide

In betrekkelijk smal en ondiep water, wordt een diepgeladen schip voorbijgelopen door een ander diepgeladen schip. Tijdens dit inhalen zullen de schepen:
A
geen invloed op elkaar uitoefenen
B
naar elkaar toe worden gedrukt
C
van elkaar af worden geduwd

Slide 27 - Quizvraag

Uitleg
Let op: in deze afbeelding wordt
de situatie weergegeven bij 
tegengestelde koers!

Slide 28 - Tekstslide

U gaat ten anker tegen wind en/of stroom. U laat het anker vallen als het schip met weinig vaart:
A
achteruitloopt ten opzichte van de bodem
B
achteruitloopt ten opzichte van het water
C
vooruitloopt ten opzichte van de bodem
D
nog weinig vaart loopt door het water

Slide 29 - Quizvraag

Uitleg

Slide 30 - Tekstslide

Wat is in het algemeen de beste manoeuvre voor een motorjacht om een drenkeling op te pikken?
A
de drenkeling dwars bovenwinds naderen, schip naast hem stil leggen, schroef stoppen, zonodig motor afzetten en drenkeling aan boord nemen
B
zo snel mogelijk achteruit terugvaren naar de drenkeling, aan de benedenwindse kant gaan liggen en hem oppikken
C
zo snel mogelijk recht tegen de wind in naast de drenkeling het schip stoppen en de drenkelin g oppikken

Slide 31 - Quizvraag

Uitleg

Slide 32 - Tekstslide

U vaart een sluis in met een klein motorschip. De wind komt van achteren. Om af te meren staat uw (enige) bemanningslid klaar om als eerste tros/spring uit te geven:
A
achtertros
B
voorspring
C
voortros
D
achterspring

Slide 33 - Quizvraag

Slide 34 - Tekstslide

Een motorschip dat gesleept wordt, luistert slecht naar het roer omdat er bijna geen druk op het roer wordt uitgeoefend. Bij rustig weer is het slepen aan te bevelen met:
A
één lange sleeptros
B
één zeer korte sleeptros
C
twee niet al te lange gekruiste sleeptrossen
D
een spruit waarop de sleeplijn is vastgezet

Slide 35 - Quizvraag

Uitleg
Slepen doe je meestal omdat een schip motorpech 
heeft en naar de haven moet worden gesleept. 
Er zijn drie mogelijkheden om gesleept te worden:

slepen met een lange lijn voor lange afstanden op open water
kruislings slepen voor nauwe vaarwateren
langszij slepen in havens
Het slepende schip heeft altijd het commando over de sleep.

Slide 36 - Tekstslide

U moet er altijd voor zorgen niet in de 'dode hoek' van een oplopende vrachtvaarder te raken. Dit doe je door:
A
regelmatig seinen te geven
B
in het midden van het vaarwater te blijven varen
C
regelmatig achterom te kijken en zoveel mogelijk te zorgen dat u de stuurhut van de vrachtvaarder blijft zien
D
voor hem uit te blijven varen

Slide 37 - Quizvraag

Een zeilschip moet in een kanaal laveren als de wind
A
van achteren komt
B
van opzij komt
C
van voren komt

Slide 38 - Quizvraag

Hier volgen twee op zichzelf staande be
Hier volgen twee op zichzelf staande beweringen. Je moet deze los van elkaar lezen. Let op: elke bewering kan juist of onjuist zijn.
1. met een schip met een ronde achterkant (een spitsgatter) kun je makkelijker op achterspring van de kant wegvaren dan met een vierkant achterschip (vlakke kont)
2. op een schip met een stuurwiel en een hekschroef heb je geen last van het wieleffect.

Slide 39 - Tekstslide

Welk antwoord is juist?
A
bewering 1 en 2 zijn juist
B
bewering 1 is juist, 2 is onjuist
C
bewering 1 is onjuist, bewering 2 is juist
D
bewering 1 en 2 zijn onjuist

Slide 40 - Quizvraag

Je vaart een sluiskolk in waarvan de muren 6 meter hoog zijn. Er staat een harde wind van stuurboord. Welk effect heeft de wind op je schip als je de sluis in vaart?
A
je wordt naar bakboorzijde geblazen
B
je hebt geen hinder van de wind
C
je wordt naar stuurboordzijde geblazen

Slide 41 - Quizvraag

Uitleg
Als je een diepe sluis binnenvaart, moet je rekening houden met valwinden. Als de wind over land van stuurboord komt, valt de wind omlaag en botst tegen de bakboordzijde van de sluis, waardoor jij onderin de sluis naar stuurboord wordt geblazen.

Slide 42 - Tekstslide

In een sluis is ruimte om aan de stuurboordzijde aan te leggen. Twee beweringen:
1. Met een boot met een buitenboordmotor heb je bij het achteruitslaan om in de sluis stil te liggen geen wieleffect
2. Met een schip met een binnenboordmotor heb je bij het achteruitslaan om in de sluis stil te liggen wel wieleffect

Slide 43 - Tekstslide

Wat is waar?
A
bewering 1 en 2 zijn juist
B
bewering 1 en 2 zijn onjuist
C
bewering 1 is onjuist, bewering 2 is juist
D
bewering 1 is juist, bewering 2 is onjuist

Slide 44 - Quizvraag