Les 1, presentatie: Hoe analyseer je examenvragen?

EF-training Examenklas


Les 1: Hoe analyseer je examenvragen?
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
StudievaardighedenMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1-6

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

EF-training Examenklas


Les 1: Hoe analyseer je examenvragen?

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Doel van deze les
Je leert in deze les...
  • Examenvragen in te delen in reproductie-, toepassings- en inzichtsvragen. 
  • Verschillende verbanden herkennen waar naar gevraagd wordt.


Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoel 1:

Ik kan examenvragen in delen in reproductie-, toepassings- en inzichtsvragen. 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat weet jij al over reproductie-, toepassings- en inzichtsvragen?

Slide 4 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Drie verschillende soorten vragen
Voor het maken van toetsen is het bijna net zo belangrijk om te weten hoe je antwoord moet geven op toetsvragen als om goed te leren voor de toets. 

Eerst is het van belang te bepalen met welk soort vraag je te maken hebt. We onderscheiden drie soorten vragen: reproductie-, toepassings-, en inzichtsvragen.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Reproductievragen
Hierbij wordt je feitenkennis getoetst. Om deze vragen te beantwoorden hoef je alleen de informatie te onthouden. Het antwoord is direct in je boek terug te vinden.

Voorbeeld:
Wat is de hoofdstad van Frankrijk?

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Toepassingsvragen
Hierbij moet je je feitenkennis gebruiken in een nieuwe situatie of context. Je legt verbanden tussen verschillende feiten om een antwoord te formuleren.

Voorbeeld:
Waarom is Parijs een belangrijk economisch centrum?

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Inzichtsvragen
Ook bij inzichtsvragen leg je verbanden tussen je feitenkennis, maar hierbij draait het veel meer om analyseren en argumenteren. Vaak zijn er veel soorten antwoorden mogelijk en/of is de context niet heel specifiek. 

Voorbeeld:
Hoe zou de economie van Frankrijk veranderen als Parijs niet de hoofdstad was?

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verzin zelf drie vragen:
één reproductie, één toepassing en één inzicht.

Slide 9 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Klassikaal oefenen
Je krijgt een aantal vragen op het bord te zien. 

Bepaal telkens wat voor soort vraag dit is:
  • Reproductie
  • Toepassing
  • Inzicht

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke eindproducten ontstaan er bij fotosynthese?
A
Reproductie
B
Toepassing
C
Inzicht

Slide 11 - Quizvraag

Dit is een reproductie vraag. De leerlingen moeten bekende feiten reproduceren en hoeven verder geen verband te leggen in hun antwoord.
Hoe zou de evolutietheorie verklaren waarom sommige diersoorten nachtactief zijn?
A
Reproductie
B
Toepassing
C
Inzicht

Slide 12 - Quizvraag

Dit is een toepassingsvraag.
De leerlingen leggen verband tussen de evolutietheorie en nachtactiviteit van diersoorten. Ze moeten de evolutietheorie dus toepassen in een specifieke situatie.
Noem twee demografische verschillen tussen Nederland en een ontwikkelingsland
A
Reproductie
B
Toepassing
C
Inzicht

Slide 13 - Quizvraag

Deze vraag valt tussen reproductie en toepassing in. Hoewel het op het eerste gezicht lijkt om feitelijke kennis te vragen, ligt de nadruk op toepassing.

Leerlingen moeten namelijk de demografische kenmerken specifiek relateren aan Nederland en een ontwikkelingsland. Dit betekent dat ze niet alleen kennis van demografische feiten moeten hebben, maar deze kennis ook moeten toepassen in een vergelijking tussen twee verschillende landen. Door deze verbanden te leggen, wordt de vraag meer dan alleen een reproductie van feiten.
Stel je voor dat genetische modificatie wordt gebruikt om sportprestaties te verbeteren. Leg uit welke morele bezwaren hierop van toepassing zouden zijn.
A
Reproductie
B
Toepassing
C
Inzicht

Slide 14 - Quizvraag

Leerlingen passen morele argumenten toe op een specifieke situatie. Vandaar dat dit een toepassingsvraag is.
In welke eeuw begon de Verlichting en op welke manier leidde deze beweging tot maatschappelijke veranderingen in Europa?
A
Reproductie
B
Toepassing
C
Inzicht

Slide 15 - Quizvraag

De vraag bestaat eigenlijk uit twee delen:
'In welke eeuw begon de Verlichting?'
'Op welke manier leidde deze beweging tot maatschappelijke veranderingen in Europa?'

Het eerste deel is puur reproductie. Het tweede deel vraagt om een beschrijving van een historisch proces. leerlingen moeten verband leggen tussen de Verlichting en maatschappelijke veranderingen in Europa. Daarmee is het een toepassingsvraag.
Hoe beïnvloedt het consumentengedrag de macht van bedrijven?
A
Reproductie
B
Toepassing
C
Inzicht

Slide 16 - Quizvraag

Leerlingen leggen verband tussen consumentengedrag en de macht van bedrijven. Aangezien ze dit niet in een specifieke context moeten doen, is het een inzichtsvraag.

Omdat inzichtsvragen vaak breed en open zijn, kunnen leerlingen de vraag op verschillende manieren beantwoorden, afhankelijk van de verbanden die ze leggen. Dit maakt het antwoord flexibeler en minder afhankelijk van een specifieke situatie, wat kenmerkend is voor inzichtsvragen.
Pas de wetten van Newton toe om uit te leggen waarom een auto minder snel remt op een nat wegdek.
A
Reproductie
B
Toepassing
C
Inzicht

Slide 17 - Quizvraag

De leerlingen moeten een theoretische wet toepassen in een praktische context. Vandaar dat dit een toepassingsvraag is.
Welke factoren beïnvloeden de snelheid van een chemische reactie?
A
Reproductie
B
Toepassing
C
Inzicht

Slide 18 - Quizvraag

Dit is een reproductievraag. Leerlingen noemen bekende factoren zonder verdere analyse of toepassing.
Zelfstandig oefenen
Je docent zal een examentraining uitdelen. 

Schrijf achter de vragen wat voor soort vraag dit is:
  • Reproductie
  • Toepassing
  • Inzicht

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoel 2:

Ik kan verschillende verbanden herkennen waar naar gevraagd wordt.

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verschillende soorten verbanden
Er zijn verschillende verbanden waarnaar gevraagd kan worden bij toepassing en inzicht vragen. 

Om goed een antwoord op een vraag te kunnen formuleren, is het van belang eerst te weten naar wat voor soort verband gevraagd wordt.

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uitleggen
Vragen om argumenten / redenen. Dit gaat eventueel gepaard met een eerder gegeven antwoord op een gesloten vraag.

Leg uit waarom...
Geef een verklaring voor...
Beargumenteer waarom...
Verklaar je antwoord.


Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Relaties
Vragen naar een specifieke relatie tussen zaken, 
zoals oorzaak-gevolg of doel-middel.

Wat is de oorzaak/gevolg van…?
Waardoor ontstaat…?
Hoe kan... worden bereikt?
Welke middelen gebruikte... om...?

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vergelijkingen
Vragen om overeenkomsten en verschillen tussen 
situaties of dingen.

Vergelijk … met …
Op welke punten komen … overeen/verschillen ze?
Hoe lijken/verschillen... en... op/van elkaar?
Hoe is... anders/hetzelfde als...?

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ontwikkelingen / processen
Vragen naar ontwikkelingen en processen in meerdere stappen.

Hoe verloopt het proces van…?
Beschrijf de ontwikkeling van…
Welke stappen zijn er in …?
Hoe is … veranderd door de tijd heen?

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verzin zelf twee vragen ieder verschillende verbanden. Noteer ook het soort verband bij de vraag.

Slide 26 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Klassikaal oefenen
Je krijgt een aantal vragen op het bord te zien. 
Bepaal telkens van wat voor soort verband er sprake is
  • Uitleggen
  • Relaties (oorzaak-gevolg, doel-middel)
  • Vergelijkingen
  • Ontwikkelingen/processen

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Noem twee demografische verschillen tussen Nederland en een ontwikkelingsland
A
Uitleggen
B
Relaties
C
Vergelijkingen
D
Ontwikkelings/ processen

Slide 28 - Quizvraag

Dit is een vergelijking, omdat er wordt gevraagd naar de verschillen tussen twee situaties (Nederland vs. een ontwikkelingsland) op basis van demografische kenmerken.
Stel je voor dat genetische modificatie wordt gebruikt om sportprestaties te verbeteren. Leg uit welke morele bezwaren hierop van toepassing zouden zijn.
A
Uitleggen
B
Relaties
C
Vergelijkingen
D
Ontwikkelings/ processen

Slide 29 - Quizvraag

Deze vraag vraagt om morele bezwaren (argumenten of redenen) tegen het gebruik van genetische modificatie in sport. Aangezien de leerlingen argumenten moeten geven, is dit een uitleg vraag.
In welke eeuw begon de Verlichting en op welke manier leidde deze beweging tot maatschappelijke veranderingen in Europa?
A
Uitleggen
B
Relaties
C
Vergelijkingen
D
Ontwikkelings/ processen

Slide 30 - Quizvraag

Deze vraag vraagt naar de ontstaan en ontwikkeling van de Verlichting, en de maatschappelijke veranderingen die daaruit voortvloeiden. Het betreft een proces in meerdere stappen, van het begin van de beweging tot de gevolgen.
Hoe beïnvloedt het consumentengedrag de macht van bedrijven?
A
Uitleggen
B
Relaties
C
Vergelijkingen
D
Ontwikkelings/ processen

Slide 31 - Quizvraag

De leerlingen moeten begrijpen hoe consumentengedrag invloed heeft op de macht van bedrijven. Welke soort verband de leerlingen gebruiken in hun antwoord ligt nog open, aangezien ze de vraag niet in een specifieke context hoeven te plaatsen. 

Voorbeelden van verschillende soorten antwoorden:
- Relaties. Er kunnen verschillende oorzaak-gevolg verbanden worden gelegd. bijvoorbeeld: Leerlingen leggen uit hoe het consumentengedrag de vraag beïnvloedt, wat vervolgens de macht van bedrijven vergroot of verkleint.
- Ontwikkelingen. Leerlingen beschrijven hoe het consumentengedrag in de loop van de tijd de macht van bedrijven heeft veranderd.
- Vergelijkingen. Leerlingen vergelijken de invloed van consumentengedrag op de macht van bedrijven in verschillende contexten, bijvoorbeeld verschillende landen.
Hoe zou de evolutietheorie verklaren waarom sommige diersoorten nachtactief zijn?
A
Uitleggen
B
Relaties
C
Vergelijkingen
D
Ontwikkelings/ processen

Slide 32 - Quizvraag

Deze vraag vraagt naar het verband tussen de evolutietheorie en de nachtactiviteit van diersoorten. Het vraagt je om uitleg te geven voor een bepaald verschijnsel (nachtactiviteit) met behulp van een bepaalde theorie (evolutietheorie).
Pas de wetten van Newton toe om uit te leggen waarom een auto minder snel remt op een nat wegdek.
A
Uitleggen
B
Relaties
C
Vergelijkingen
D
Ontwikkelings/ processen

Slide 33 - Quizvraag

Dit is een toepassingsvraag waarin de leerling de wetten van Newton moet gebruiken om een specifiek fysisch verschijnsel uit te leggen. Het betreft het toepassen van een theoretische wet op een praktische situatie.
Zelfstandig oefenen
Je docent zal een examentraining uitdelen. 

Schrijf achter de toepassings- en inzichtvragen van wat voor soort verband er sprake is:
  • Uitleggen
  • Relaties (oorzaak-gevolg, doel-middel)
  • Vergelijkingen
  • Ontwikkelingen/processen

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke vragen heb jij nog na deze les?

Slide 35 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies