H3a Grammar recap

H3a Grammar recap
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

H3a Grammar recap

Slide 1 - Tekstslide

Today's class
  • Relative pronouns.
  •  Four ways to talk about the future.
  • The passive.

Slide 2 - Tekstslide

Who, which
who: personen
It was Madison who was so nice to me.
She is somebody who always looked happy.


which: dingen
She missed the meeting which the Drama teacher held last week.
She sent me a reply, which simply said: ‘Okay’.


that: personen en dingen
geen komma voor de bijzin > who en which vervangen door that
(bijzin laat zien over wie of wat het gaat)
The policeman that / who helped me is called Mr Sing
Who, which, that

Slide 3 - Tekstslide

ø, that
that: personen en dingen
geen komma voor de bijzin > who en which vervangen door that  
(bijzin laat zienover wie of wat het gaat)
The policeman that / who helped me is called Mr Singh.




ø: who, which, that weglaten

who, which of that géén onderwerp in de bijzin > mag weggelaten worden
  • She’s the football coach ø I admire the most.
  • That song is from the musical ø we’re doing at school. 

who, which of that wél onderwerp in de bijzin > mag niet weggelaten worden
  • She is that enthusiastic teacher who teaches us Drama. 
  • This is the cat which followed me home. 
ø (nothing)

Slide 4 - Tekstslide

Who, which
whose: personen en dingen (bezit)
The youngest player, whose friends were all at the match, won. 
I'm reading a novel whose theme is internet relationships.


whom: personen
(vaak na een voorzetsel als to, for, on, of by)
The shop is looking for an assistant on whom / who they can depend.
This is the boy whom / who / ø I sold my old bike to.
Whose, whom

Slide 5 - Tekstslide

ø, that
that: personen en dingen
geen komma voor de bijzin > who en which vervangen door that  
(bijzin laat zienover wie of wat het gaat)
The policeman that / who helped me is called Mr Singh.




where: plaatsen 
This is the house where I was born. 
Adelaide is a great city, where you can do lots of activities. 


when: tijden 
That was the day when we heard that Katy had won the prize. 
It was a difficult time, when many people were hungry.e. 
Where, when

Slide 6 - Tekstslide

Children ________eat a lot of candy often get bad teeth.

A
which
B
who
C
where
D
whose

Slide 7 - Quizvraag

Here is the newspaper ______ is in my room.
A
which
B
who
C
where
D
that

Slide 8 - Quizvraag

The boy __________ father is a doctor often visits me.
A
which
B
whose
C
who
D
that

Slide 9 - Quizvraag

This is the town __________ I was born.

A
which
B
who
C
where
D
that

Slide 10 - Quizvraag

The book _______ you gave me is great.
A
which
B
who
C
ø
D
that

Slide 11 - Quizvraag

Slide 12 - Tekstslide

The Present Simple
Gebruik:
Geplande gebeurtenissen in de nabije toekomst , met een vast tijdschema (aankomst-, vertrektijden, openings-, sluitingstijden, begin-, eindtijden) 

Vorm:
 - infinitief ('sing' of 'work') 
- bij he/she/it (SHIT) --> infinitief + s ('sings' of 'works') 

Voorbeeld:
'My bus leaves at 5.05'
'The show starts at nine o'clock'

Slide 13 - Tekstslide

The Present Continuous
Gebruik:
Wanneer iets in de nabije toekomst zal plaatsvinden. Het gaat dan om dingen die afgesproken zijn (bijvoorbeeld een afspraakje, een concert of een verjaardag, die in je agenda staan). Je hebt er dus al dingen voor geregeld of voorbereid. 

Vorm:
 - vorm van to be + ww + ing (' am singing' of 'are working')

Voorbeeld:
'Tom is taking Karen out for dinner tonight.'
'We are visiting our grandparents next Saturday.'


Denk aan de vorm van 'to be'!!!

Slide 14 - Tekstslide

To be + going to + hele ww
Gebruik:
Aangeven wat je van plan bent of iets dat waarschijnlijk zal gebeuren. 

Vorm:
- to be + going to + hele werkwoord (''am going to watch' of 'are going to eat') 

Voorbeeld:
'I am going to study for the next test.'
'Look, it is going to rain.'


Vergeet ook hier de vorm van 'to be' niet!! 

Slide 15 - Tekstslide

will + hele werkwoord
Gebruik:
Als je iets wil beloven of voorspellen voor de toekomst (maar het is niet zeker) 

Vorm:
Will + hele werkwoord ('will be' of 'won't sleep') 

Voorbeeld: 
'It will be sunny in summer. '
'He won't be late next time' 
Ontkennende vorm van will + not = won't 

Slide 16 - Tekstslide

Questions with will and shall
For questions you use:

shall with we and I  
'Shall we go to the swimming pool?'

will with you, he / she / it and they
'Will Liz travel the world after she finishes secondary school?'

Slide 17 - Tekstslide

What makes a sentence passive?
The combination of 'to be' + past participle (volt. dlw) makes a sentence passive

The woman is bitten (by the dog).

The wound was stitched (by the doctor).

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide