In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
7.3 Molariteit
Les 1
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoelen
Je leert het begrip molariteit.
Je leert rekenen aan oplossingen.
Slide 2 - Tekstslide
Begrippen van hoeveelheid (Herhaling)
De mol is een vaste hoeveelheid.
1 mol = 6,02*1023 (moleculen)
Dus 1 mol water bestaat uit evenveel deeltjes als 1 mol goud!
Slide 3 - Tekstslide
Molaire massa (herhaling)
De massa van 1 molecuul in u = Alle massagetallen bij elkaar opgeteld.
Molecuulmassa H2O = ( 2 x H + 1 x O ) =
( 2x1,005 + 1x16,005) = 18,015 u
Mol : De massa van 1 mol moleculen in gram
Molaire massa H2O = 18,00 g/mol
Slide 4 - Tekstslide
Molverhouding (herhaling)
Molverhouding:
Al : O2 : Al2O3
4 : 3 : 2
De molverhouding zie je terug in de coefficienten!! Dus een kloppende reactievergelijking is super belangrijk!
Slide 5 - Tekstslide
Molariteit
Molariteit
Slide 6 - Tekstslide
Concentratie/ molariteit
Concentratie is de hoeveelheid opgeloste stof (meestal gram) per volume eenheid (meestal Liter) van de oplossing.
(let op: volume van de oplossing, niet de opgeloste stof)
Molariteit is de concentratie in mol per Liter
(let op: volume van de oplossing, niet de opgeloste stof)
Slide 7 - Tekstslide
Concentratie/ molariteit
Concentratie en Molariteit zeggen dus allebei iets over hoeveel stof er per volume (per Liter dus) is opgelost.
Concentratie zegt hoeveel gram er is opgelost. (in g/L)
Molariteit zegt hoeveel mol er is opgelost. (in mol/L)
In de scheikunde wordt de molariteit veel meer gebruikt.
Slide 8 - Tekstslide
Concentratie/ molariteit
Notatie Molariteit: je noteer molariteit als rechte haken om de formule van de opgeloste stof.
Voorbeelden:
[O2] = molariteit van opgeloste zuurstof
[C6H12O6] = molariteit van opgeloste glucose
[NaCl] = molariteit van de opgeloste natriumchloride
Slide 9 - Tekstslide
Concentratie/ molariteit
De eenheid van molariteit kun je op verschillende manieren noteren:
- mol / L of (Mol per liter)
- M (spreek uit: molair)
Molair en mol per liter zijn dus hetzelfde!
Voorbeelden:
[NH3] = 0,15 M De molariteit van ammoniak is 0,15 molair
[Na+] = 1,20 mol / L Er is per liter 1,20 mol natriumionen opgelost
mol⋅L−1
Slide 10 - Tekstslide
Met de formule : [x] = n / V
n = aantal mol
V = volume (in liter)
Met een tabel, door het aantal mol per 1 Liter te berekenen...
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
Je lost 1,42 mol glucose op in 3,50 liter water. Bereken de molaire concentratie van de oplossing.
A
0,4 mol/L
B
2,5 mol/L
C
0,406 mol/L
D
2,46 mol/L
Slide 14 - Quizvraag
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Bereken hoeveel mol glucose overeenkomt met 9,42 gram glucose (geef alleen je eindantwoord in cijfers, let op significante cijfers).
Slide 17 - Open vraag
Slide 18 - Tekstslide
Je lost dus 0,0522868 mol glucose op in 2,5 liter water. Bereken de molatiteit van de oplossing.
Slide 19 - Open vraag
Slide 20 - Tekstslide
Aan de slag!
7.3 Molariteit
Maken opdr. 22 t/m 26
Slide 21 - Tekstslide
7.3 Molariteit
Les 2
Slide 22 - Tekstslide
Leerdoelen
Je leert het begrip molariteit.
Je leert rekenen aan oplossingen.
Slide 23 - Tekstslide
Molariteit
Molariteit
Slide 24 - Tekstslide
We lossen 2,5 mol glucose op in 300 mL water. Wat is de molariteit van glucose?
A
0,75 M
B
0,083M
C
8,3 M
D
750 M
Slide 25 - Quizvraag
We lossen 50 g glucose (C6H12O6) op in 800 mL water. Bereken de molaire concentratie van de oplossing?
A
0,22 mol/L
B
0,35 mol/L
C
62,5 mol/L
D
0,28 mol/L
Slide 26 - Quizvraag
Welke omrekening is juist?
(20 s)
A
B
C
D
Slide 27 - Quizvraag
We lossen 3,0 mol natriumchloride op in water. Het volume wordt 500 mL. Hoeveel mol natriumionen heb je in de oplossing?
A
1,5 mol
B
3,0 mol
C
4,5 mol
D
6,0 mol
Slide 28 - Quizvraag
concentratie/ molariteit
oplosvergelijking: NaCl (s) -> Na+ (aq) + Cl- (aq)
molverhouding: 1 : 1 : 1
dus: 3,0 mol 3,0 mol 3,0 mol
Slide 29 - Tekstslide
We lossen 3,0 mol natriumchloride op in water. Het volume wordt 500 mL. Wat is de molariteit van natriumionen in de oplossing?
A
0,75 mol/L
B
1,5 mol/L
C
3,0 mol/L
D
6,0 mol/L
Slide 30 - Quizvraag
concentratie/ molariteit
oplosvergelijking: NaCl (s) -> Na+ (aq) + Cl- (aq)
molverhouding: 1 : 1 : 1
dus: 3,0 mol 3,0 mol 3,0 mol
[Na+ ] = n : V opl= 3,0 : 0500 L = 6,0 mol/L
Slide 31 - Tekstslide
We lossen 1,0 mol aluminiumsulfaat op in water tot een oplossing van 2 L . Hoeveel mol aluminiumionen heb je in de oplossing?
A
0,50 mol
B
1,0 mol
C
2,0 mol
D
3,0 mol
Slide 32 - Quizvraag
concentratie/ molariteit
oplosvergelijking: Al2(SO4)3 (s) -> 2 Al 3+ (aq) + 3 SO4 2- (aq)
molverhouding: 1 : 2 : 3
dus: 1,0 mol 2,0 mol 3,0 mol
Slide 33 - Tekstslide
We lossen 1,0 mol aluminiumsulfaat op in water tot een opl. van 2 L . Dus 2,0 mol aluminiumionen in de oplossing. Wat is de molariteit van de aluminiumionen in de oplossing?