Conjunctuur

Conjunctuur
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Conjunctuur

Slide 1 - Tekstslide

Conjuncturele werkeloosheid
Het teruglopen van de vraag zorgt voor deze werkloosheid.

Slide 2 - Tekstslide

Overbesteding
Effectieve vraag is groter dan de productiecapaciteit
Werkgelegenheid is hoog
Voorraden dalen
Prijzen gaan stijgen 

Slide 3 - Tekstslide

Onderbesteding
Effectieve vraag is kleiner dan de capaciteit
Weinig werkgelegenheid
Voorraadvorming
Prijzen gaan dalen

Slide 4 - Tekstslide

Bestedingsevenwicht
De effectieve vraag is gelijk aan de productiecapaciteit

Slide 5 - Tekstslide

Conjunctuur
Schuin oplopende lijn = Trend
De effectieve vraag kringelt om deze lijn( nationaal product of - inkomen)
Bestedingen omhoog--> opgaande conjunctuur (economisch herstel.


Slide 6 - Tekstslide

Conjunctuur
Economisch herstel--> overbesteding
Nationaal product daalt-->krimp (recessie)

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Consumenten kopen minder goederen en diensten
A
De conjunctuur verbeterd zich
B
De conjunctuur verzwakt nog meer
C
De conjunctuur blijft hetzelfde
D
De conjunctuur is in een recessie terecht gekomen.

Slide 9 - Quizvraag

Hoe zou je laag conjunctuur ook kunnen noemen?
A
Economische crisis
B
Recessie
C
Dipje
D
Dieptepunt

Slide 10 - Quizvraag

Zorgt een slechte conjunctuur voor tijdelijke of structurele werkeloosheid?
A
Tijdelijk
B
Structurele

Slide 11 - Quizvraag

Hoe verzwakt een laag consumentenvertrouwen de conjunctuur?
A
Consumenten gaan veel besteden
B
Consumenten houden extra geld achter de hand

Slide 12 - Quizvraag

Twee beweringen over de conjunctuur.
I. Bij onderbesteding is er meer inflatie.
II. Bij overbesteding is er conjuncturele werkloosheid.
Welke bewering(en) is/zijn goed?

A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout

Slide 13 - Quizvraag

Twee visies
Klasieken
Keynes

Slide 14 - Tekstslide

Klassieken
Werkloosheid bestrijden door loonkosten te verlagen (Adam Smith, 1779)
Theorie kan effectief zijn bij onderbesteding in een land en in het buitenland niet. Levert dit geen concurrentievoordeel op, dan schadelijk voor economie (erger)

Slide 15 - Tekstslide

De theorie van Keynes

Slide 16 - Tekstslide

Keynes
  • Loondaling in laagconjunctuur lost de werkeloosheid niet op.
  • Koopkracht neemt af--> daling effectieve vraag (productie)
  • Werkloosheid stijgt
  • Land in neerwaartse spiraal

Slide 17 - Tekstslide

Keynes
  • Engels econoom
  • boek: De algemene theorie over werkgelegenheid, rente en geld
  • Grondlegger: keynesiaanse economie
  • Economisch beleid bij crisis: Overheid moet ingrijpen

Slide 18 - Tekstslide

Keynes
  • Lonen moeten omhoog
  • Overheid moet ingrijpen en zorgen voor extra vraag als de bestedingen van particulieren achter blijven
  • Overheid kan: 1. bestedingen  van de overheid zelf veranderen.
  • 2. particulieren moeten meer of minder besteden (Belastingen, soc. premies en overdrachten

Slide 19 - Tekstslide

Multipliereffect

Slide 20 - Tekstslide

3. Keynesiaans model
  • 'De overheid moet ingrijpen als het slecht gaat met de economie.'
  • Als het goed gaat moet de overheid  juist ' achterover leunen' .

Slide 21 - Tekstslide

Basismodel Keynes totaal

Slide 22 - Tekstslide

Twee beweringen.
I. Volgens Keynes zijn gedurende een laagconjunctuur door marktwerking de lonen en prijzen niet star.
II. Volgens de Klassieken zal tijdens een laagconjunctuur stimulering van de vraag de productie op lange termijn verhogen.



A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout

Slide 23 - Quizvraag

Welke rij economen worden gezien klassieke economen?
A
Adam Smith, David Ricardo, Jean Baptiste Say en John Stuart Mill.
B
Adam Smith, Alfred Walras, Thomas Malthus en David.Ricardo.
C
Adam Smith, Thomas Malthus, Jules Dupuit en David Ricardo.
D
Adam Smith, Thomas Malthus, John Stuart Mill en Léon Walras.

Slide 24 - Quizvraag


5. Twee beweringen.
I. Op korte termijn bepaalt de productiecapaciteit de productie en het inkomen.
II. Als de bestedingen lager zijn dan de productiecapaciteit, spreken we van onderbesteding.


A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
beide zijn fout

Slide 25 - Quizvraag

Bij overbesteding zal er ook sprake zijn van...
A
Hoge werkloosheid
B
Lage werkloosheid

Slide 26 - Quizvraag

Einde

Slide 27 - Tekstslide