In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
6.1 licht en beeld
6.1 Licht en beeld
Slide 1 - Tekstslide
Soorten licht
Licht is nodig om te kunnen zien. Van alles wat je ziet komt licht.
Primair licht: komt van een lichtbron.
Zon, vuur, lamp, tv, enz.
Secundair licht: komt van voorwerpen dat licht reflecteert.
maan, reflector, boek, tafel, personen
Slide 2 - Tekstslide
primaire lichtbron
secundaire lichtbron
Plaats de voorwerpen in het juiste hokje
Slide 3 - Sleepvraag
Eigenschappen licht
licht beweegt in een rechte lijn van de bron af met 300 000 km/s;
kleur: je hersenen kennen aan verschillende soorten licht verschillende kleuren toe;
de stralengang is omkeerbaar: lichtstraal van A naar B , ook een lichtstraal mogelijk die precies de omgekeerde weg volgt
Slide 4 - Tekstslide
Zicht
Voor het waarnemen van licht heb je een lichtbron (lamp) en een ontvanger (oog)nodig.
Licht heeft geen tussenstof nodig.
Slide 5 - Tekstslide
Wat kan een voorwerp doen met licht dat erop valt?
1) Het oppervlak kan het
licht absorberen en
omzetten in warmte.
2) Het oppervlak kan het licht doorlaten.
3) Het oppervlak kan het licht weerkaatsen.
Slide 6 - Tekstslide
Absorberen
Sommige voorwerpen absorberen licht.
Het licht verdwijnt dan en wordt omgezet in warmte.
Hoe donkerder een voorwerp, des te meer licht het absorbeert.
Slide 7 - Tekstslide
Doorlaten
Het oppervlak laat licht door.
Dit gebeurt bijvoorbeeld bij glas.
Slide 8 - Tekstslide
Diffuse weerkaatsing
Twee soorten weerkaatsing
Het licht weerkaatst alle kanten op: diffuus.
Diffuse weerkaatsing op ruwe oppervlakken (papier/textiel)
Slide 9 - Tekstslide
Spiegelende weerkaatsing
.
Het licht weerkaatst één kant op: Spiegelend.
Spiegelende weerkaatsing op gladde oppervlakken (spiegel/glad wateroppervlak)
Slide 10 - Tekstslide
Licht op oppervlaktes
Sommige oppervlakte doen meerdere dingen met licht.
voorbeeld huid van mens:
1. gedeelte van licht wordt geabsorbeert door huid.
2. deel van licht weerkaatst. je ziet spitslichtjes (glinsteringen)
3. Deel licht wordt diffuus weerkaatst. je kunt de huid van alle kanten zien.
Slide 11 - Tekstslide
Wat voor weerkaatsing zie je hier
A
glanzende weerkaatsing
B
diffuse weerkaatsing
C
spiegelende weerkaatsing
D
indirecte weerkaatsing
Slide 12 - Quizvraag
Hoe werkt lichtwaarneming
A
vlam>tussenstof>oog
B
oog>tussenstof>vlam
C
vlam>oog
D
oog>vlam
Slide 13 - Quizvraag
Wat doet het licht hier
A
absorberen
B
doorlaten
C
weerkaatsen
D
doorlaten en weerkaatsen
Slide 14 - Quizvraag
Bij welke van de volgende voorbeelden vindt spiegelende weerkaatsing plaats: 1. een glad wateroppervlak 2. een wit geverfde wand 3. een gepoetste glimmende auto 4. een beslagen spiegel
A
1 en 2
B
2 en 3
C
1 en 3
D
2 en 4
Slide 15 - Quizvraag
Beeldvorming bij een spiegel.
1. Je kunt construeren met de spiegelwet.
2. Je kunt construeren met
spiegelbeelden.
Slide 16 - Tekstslide
Construeren met spiegelbeeld
.
Slide 17 - Tekstslide
Hoe groot is de hoek van inval
A
30 graden
B
60 graden
C
90 graden
D
120 graden
Slide 18 - Quizvraag
Vergroten en verkleinen
De vergrotingsfactor geeft aan
hoeveel keer zo groot een beeld is
ten opzichte van een voorwerp.
.
In een bolle spiegel is het beeld kleiner dan het voorwerp.
De vergrotingsfactor is kleiner dan 1.
Slide 19 - Tekstslide
Vergroten en verkleinen
De vergrotingsfactor geeft aan hoeveel keer zo groot een beeld is ten opzichte van een voorwerp.
.
In een holle spiegel is het beeld groter dan het voorwerp.
De vergrotingsfactor is groter dan 1.
Slide 20 - Tekstslide
Is het verkleinde beeld dichterbij, even ver of verder weg van de spiegel dan het voorwerp.
A
dichterbij
B
even ver
C
verder weg
Slide 21 - Quizvraag
Als je jezelf bekijkt in de spiegel, is dan je spiegelbeeld dichterij, even ver of verder weg van de spiegel dan jezelf.
A
dichterbij
B
even ver
C
verder weg
Slide 22 - Quizvraag
bij een bolle spiegel
A
wordt het beeld verkleint
B
blijft het beeld even groot
C
wordt het beeld vergroot
Slide 23 - Quizvraag
Als het beeld groter is dan het voorwerp is de vergrotingsfactor