Lesson th3a 13-6-2023 Chapter 4, Quantifiers; Both, either, neither, all, each, every, none

Quantifiers II
Welcome Th3a  
13th June 2023
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Quantifiers II
Welcome Th3a  
13th June 2023

Slide 1 - Tekstslide

Goals
  • You know when to use both/either/neither/each/every/all/none
  • You can apply both/either/neither/each/every/all/none in your own English sentences

Slide 2 - Tekstslide

Lesson plan
Big Test - Thursday 15th of June
Discuss all different quantifiers
Practice through quiz questions
Extra online practice

Slide 3 - Tekstslide

Both = beide/allebei
  • Je gebruikt 'both' bij twee personen, dieren of dingen.

  • Het zelfstandig naamwoord staat in het meervoud.

Example: 
  • Both fugitives were captured by the police.
  • Sarah watched both girls as they entered the room.

Slide 4 - Tekstslide

Each = elke
  • Je gebruikt 'each' bij twee of meer personen, dieren of dingen.

  • Het zelfstandig naamwoord staat in het enkelvoud.

Example: 
  • He has a small tattoo on each arm.
  • Each year Kevin goes skiing in Austria.

Slide 5 - Tekstslide

All, every, none= alle/allemaal, iedere, geen/niet een
  • Je gebruikt 'all, every, none' bij drie of meer personen, dieren of dingen.

Example: 
  • The suspect admitted to all charges.
  • A criminal burgled nearly every house in the street.
  • None of the missing jewels were recovered.

Slide 6 - Tekstslide

Each, every = elke, iedere
  • Je gebruikt 'each' om nadruk te leggen op individuele dingen. 

  • Je gebruikt 'every' om nadruk te leggen op het geheel.
Example: 
  • He held a glass in each hand.
  • There was police on every corner.

Slide 7 - Tekstslide

Either = een van beide

Either betekent 'een van beide(n)' óf 'elk van beide(n)' als het om (meestal) twee personen, dieren of dingen gaat. Het werkwoord staat dan in het enkelvoud.

Either ... or betekent "of ... of".
Example: You can choose either coffee or tea.
(Je kunt koffie of thee kiezen.)

Slide 8 - Tekstslide

Neither = Geen van beide
Neither betekent 'geen van beide(n)' als het om twee personen, dieren of dingen gaat. Het werkwoord staat dan in het enkelvoud.




Example 1: The cat and the dog are in the garden. Neither of them likes to stay inside.
(De kat en de hond zijn in de tuin. Ze vinden het geen van beide leuk om binnen te blijven.)

Example 2: Neither ... nor betekent noch ... noch.
Neither the dog nor the cat wanted to play outside.
(Noch de hond, noch de kat wilde buiten spelen.)

Slide 9 - Tekstslide

All = alle(maal)

All (alle) gebruik je als het over meer dan twee personen, dieren of dingen gaat.

Example: There were many visitors. They were all wearing hats.
(Er waren veel bezoekers. Ze hadden allemaal een hoed op.)


Slide 10 - Tekstslide

Exercises Quantifiers

Slide 11 - Tekstslide

... watches belong to Henry.
A
Each
B
Both
C
Every
D
None

Slide 12 - Quizvraag

... of the prisoners managed to escape.

A
Each
B
Both
C
Every
D
None

Slide 13 - Quizvraag

I have two cats. ____ enjoy going outside.
A
both
B
none
C
all
D
every

Slide 14 - Quizvraag

Sorry, but it is ____ of your business.
A
both
B
every
C
each
D
none

Slide 15 - Quizvraag

She sings ____ song with passion.
A
none
B
each
C
both
D
all

Slide 16 - Quizvraag

Robert knows ____ of the words for the test.
A
every
B
none
C
either
D
neither

Slide 17 - Quizvraag

I burnt _______ my hands when I took the chicken out of the oven.

A
none
B
each
C
both
D
all

Slide 18 - Quizvraag

She has played ____ of her new games yet.

Slide 19 - Open vraag

Jane and Tim ____ love dancing.

Slide 20 - Open vraag

Did they eat ____ of the cakes?

Slide 21 - Open vraag

Slide 22 - Link

Homework
Study for the test yourselves.

Slide 23 - Tekstslide