2.1 - Jouw inkomsten en uitgaven

2.1 - Jouw inkomsten en uitgaven
Ik kan nu een begroting van je inkomsten en uitgaven maken
Ik kan nu bedragen omrekenen van een week naar een maand en andersom
Ik kan nu drie groepen uitgaven noemen en er voorbeelden bij geven
Ik kan nu verschillende soorten inkomens noemen
1 / 6
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsSpeciaal OnderwijsLeerroute 4

In deze les zitten 6 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

2.1 - Jouw inkomsten en uitgaven
Ik kan nu een begroting van je inkomsten en uitgaven maken
Ik kan nu bedragen omrekenen van een week naar een maand en andersom
Ik kan nu drie groepen uitgaven noemen en er voorbeelden bij geven
Ik kan nu verschillende soorten inkomens noemen

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Het geld dat je als persoon of gezin ontvangt, noem je

Slide 3 - Open vraag

Inkomen dat je krijgt voor folders rondbrengen is

Slide 4 - Open vraag

Slide 5 - Tekstslide

Als je inkomen toeneemt, wordt ook je                               groter.

Huishoudelijke uitgaven noem je ook wel                                    uitgaven.


Vul de juiste woorden in.
budget
dagelijkse

Slide 6 - Sleepvraag