V2 Grammatica 5: taalkundig ontleden werkwoordsvormen


Welkom v2at!
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 70 min

Onderdelen in deze les


Welkom v2at!

Slide 1 - Tekstslide

Programma
  1. 10 minuten lezen
  2. Huiswerkopdrachten nakijken
  3. Leerwerkcheck grammatica 5 (voornaamwoorden)
  4. Grammatica 5: taalkundig ontleden (werkwoordsvormen)
  5. Afsluiting en vooruitblik

Slide 2 - Tekstslide

10 minuten lezen

Slide 3 - Tekstslide

Opdracht 4 nakijken
a je (persoonlijk voornaamwoord), die (aanwijzend voornaamwoord), die (betrekkelijk voornaamwoord)
b ik (persoonlijk voornaamwoord), ze (persoonlijk voornaamwoord), haar (bezittelijk voornaamwoord)
c hij (persoonlijk voornaamwoord), wat (betrekkelijk voornaamwoord), zijn (bezittelijk voornaamwoord)
d ‘ie (persoonlijk voornaamwoord), zoiets (aanwijzend voornaamwoord), ze (persoonlijk voornaamwoord)
e wie (betrekkelijk voornaamwoord), haar (bezittelijk voornaamwoord)
f dergelijke (aanwijzend voornaamwoord), haar (persoonlijk voornaamwoord)

Slide 4 - Tekstslide

Opdracht 5 nakijken
Bijvoorbeeld:
- Er hangen overal flyers van een vermiste papegaai in de stad, heeft Lisa de flyers gezien?
- De eigenaar van de vogel is ontzettend bezorgd over het dier.
- De papegaai is nu al twee dagen weg, normaal is Lorre altijd veel eerder al terug.
- Lorre ontsnapt wel vaker, maar de eigenaar heeft nog nooit een ontsnapping van meerdere dagen meegemaakt.
- De eigenaar heeft een cadeaubon voor de vinder van de papegaai.
- De vrouw wil goede daden namelijk belonen.

Slide 5 - Tekstslide

Welke vier voornaamwoorden heb je vorige les geleerd?

Slide 6 - Open vraag

Wat is het verschil tussen een aanwijzend en een betrekkelijk voornaamwoord?

Slide 7 - Open vraag

Grammatica 5

Doel: Je leert de werkwoordsvormen persoonsvorm, voltooid deelwoord, onvoltooid deelwoord en infinitief en hoe je ze herkent in een zin.

Slide 8 - Tekstslide

Persoonsvorm (pv)
  • De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
  • Elke zin heeft minimaal één persoonsvorm.
  • Getal- of tijdproef: het werkwoord dat veranderd is de persoonsvorm. 



Slide 9 - Tekstslide

Elke goede zin heeft een persoonsvorm.
A
waar
B
niet waar

Slide 10 - Quizvraag

Wat zijn de persoonsvormen?
Ik zit in klas 2 en we moeten best veel huiswerk maken.
A
zit en moeten
B
zit en maken
C
moeten en maken

Slide 11 - Quizvraag

Onvoltooid deelwoord (ovd)
Je schrijft een onvoltooid deelwoord altijd hetzelfde: hele werkwoord  + d

fluitend
lopend
wachtend

Slide 12 - Tekstslide

Wat is een onvoltooid deelwoord?
A
smeltend
B
gesmolten
C
gerend
D
rennen

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het onvoltooid deelwoord van luisteren?
A
Ik heb geluisterd.
B
Luisterend zat ik in de klas.

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het onvoltooid deelwoord?

Minachtend keek hij mij aan.
A
Minachtend
B
keek
C
keek aan

Slide 15 - Quizvraag

Voltooid deelwoord (vdw)
  • Het voltooid deelwoord geeft aan dat iets is afgelopen (voltooid).
  • Het voltooid deelwoord is niet de persoonsvorm. 
  • In een zin met een voltooid deelwoord staat altijd een vorm van hebben, worden of zijn (dat is dan de pv).
  • Het voltooid deelwoord begint vaak met ge-, be- of ver-.

Slide 16 - Tekstslide

Kan het voltooid deelwoord het enige werkwoord in een zin zijn?
A
ja
B
nee

Slide 17 - Quizvraag

Met welke werkwoordsvorm staat het voltooid deelwoord altijd in een zin?
A
persoonsvorm
B
infinitief

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord?
Mijn zusje gelooft nog in Sinterklaas, dat vind ik vet schattig!
A
gelooft
B
vind
C
er staat geen vdw in

Slide 19 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord?
Zullen we morgen naar de Mac gaan of ben jij vandaag al geweest?
A
zullen
B
gaan
C
ben
D
geweest

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord?
Hij vertelt zijn vriendin dat hij stiekem een ijsje heeft gegeten.
A
vertelt
B
gegeten
C
heeft

Slide 21 - Quizvraag

voltooid deelwoord
geen voltooid deelwoord
gelopen
geslapen
gebeuren
gedaan
doen
schrijven

Slide 22 - Sleepvraag

Infinitief (inf)
Met de infinitief wordt het hele werkwoord bedoeld. 

lopen
schaatsen
fietsen

Slide 23 - Tekstslide

Wat is een ander woord voor infinitief?
A
werkwoord
B
hele werkwoord
C
voltooide tijd
D
onvoltooide tijd

Slide 24 - Quizvraag

Wat is de infinitief in deze zin?
Wij hebben een rondreis door Amerika gemaakt.
A
hebben
B
gemaakt
C
er staat geen infinitief in

Slide 25 - Quizvraag

Wat is de infinitief?
De kinderen vragen aan hun ouders of ze een ijsje mogen kopen.
A
Er staat geen inf. in
B
Vragen
C
Mogen
D
Kopen

Slide 26 - Quizvraag

Leg uit waarom 'hebben' geen infinitief kan zijn.

Wij hebben een rondreis door Amerika gemaakt.

Slide 27 - Open vraag

Opdracht maken
  • Maak opdracht 6 op pagina 24 van je boek. 
  • Je krijgt 10 minuten de tijd, daarna bespreken we de antwoorden.
  • Je mag zachtjes overleggen met je buur.
  • Klaar? Ga nog even in je leesboek lezen.

Slide 28 - Tekstslide

Opdracht 6 nakijken
a is (persoonsvorm), uitgebreid (voltooid deelwoord)
b leerde (persoonsvorm), kennismaken (infinitief)
c hakkend (onvoltooid deelwoord), bakkend (onvoltooid deelwoord), roerend (onvoltooid deelwoord), deelt (persoonsvorm) , koken (infinitief)
d hebben (persoonsvorm), ontvangen (voltooid deelwoord)
e moet (persoonsvorm), laten (infinitief), doen (infinitief), laten (infinitief), uitvinden (infinitief)
f doende (onvoltooid deelwoord), leert (persoonsvorm)

Slide 29 - Tekstslide

Leerwerkcheck!
Welke vier werkwoordsvormen heb je deze les geleerd?

Slide 30 - Open vraag

Infinitief
Voltooid deelwoord
Persoons-
vorm
Onvoltooid deelwoord
Dit heeft een zin altijd!
Dit is het hele werkwoord
Geeft aan dat iets al is gebeurd.
Geeft aan dat is gaande is. 

Slide 31 - Sleepvraag

Afsluiting en vooruitblik
Volgende les: woensdag 31 januari
  • Huiswerk: maken opdr. 4, 7 en 8 (p. 27-28) + leren p. 186-191
  • Meenemen: leesboek, boek, schrift, pen en LAPTOP
  • Programma: grammatica 6 redekundig ontleden (herhaling klas 1)

Slide 32 - Tekstslide