interpunctie

Interpunctie
1 / 10
volgende
Slide 1: Woordweb
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 2

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 10 min

Onderdelen in deze les

Interpunctie

Slide 1 - Woordweb

Komma
Tussen twee werkwoorden die  niet bij elkaar horen
Het meisje dat ik zag, lijkt op jou
Opsommingen
Boter, kaas en eieren

Het regent, terwijl de zon schijnt

Slide 2 - Tekstslide

Na de aanhef in een brief en na de afsluiting
Geachte heer Janssen,
Met vriendelijke groet,
Vóór voegwoorden
Het stormt, maar de zon schijnt
Het regent, terwijl de zon schijnt

Slide 3 - Tekstslide

Dubbele punt
Aanhalingsteken

Bij een opsomming
Er stond beleg op tafel: kaas, jam en ham
Bij een citaat
Ze zei: 'Dat heb je goed gedaan'

Slide 4 - Tekstslide

Klopt deze zin?
Ik heb hun dat boek gegeven.
A
Ja
B
Nee

Slide 5 - Quizvraag

Klopt deze zin?
Ik heb hun huis gepoetst
A
Ja
B
Nee

Slide 6 - Quizvraag

Klopt deze zin?
Ik heb dat aan hen verteld
A
Ja, want hen is een bezittelijk voornaamwoord
B
Ja, want hen is een persoonlijk voornaamwoord
C
Nee, want hen is een bezittelijk voornaamwoord
D
Ja, want hen is een persoonlijk voornaamwoord

Slide 7 - Quizvraag

Welke zin klopt?
A
Zij lezen het boek
B
Hun lezen het boek
C
Hen lezen het boek

Slide 8 - Quizvraag

Dat/Wat
Het woord ‘dat’ wordt gebruikt als je verwijst naar een bepaald zelfstandig naamwoord. Voor onbepaalde verwijzingen gebruik je daarentegen ‘wat’.
Het boek dat hij heeft gekocht, heeft een blauwe kaft.
Er is nog maar weinig over wat we kunnen vervoeren.
Het eerste wat ik ’s ochtends doe, is opstaan.

Slide 9 - Tekstslide

Welke zin is goed?
1) Hij kreeg een boek cadeau, dat hij erg leuk vond.
2) Hij kreeg een boek cadeau, wat hij erg leuk vond.
A
Beide goed
B
Beide fout
C
Alleen zin 1 is goed
D
Alleen zin 2 is goed

Slide 10 - Quizvraag