Engels periode 5 les 2

Engels periode 5 les 2
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Engels periode 5 les 2

Slide 1 - Tekstslide

Today
- Personal correspondence
- Pitfalls
- Prepositions of time

Slide 2 - Tekstslide

Goals
- Getting a better understanding of personal letters with    complex subjects.

Slide 3 - Tekstslide

Personal correspondence 

Slide 4 - Tekstslide

What is personal
correspondence?

Slide 5 - Woordweb

What is personal correspondence?
- Letters
- Emails
- Instant messages (Chats / What'sApp)

To:
- Friends, family and colleagues

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Een brief naar een vriend in Canada is een ......
A
informele brief
B
formele brief

Slide 10 - Quizvraag

een memo naar een collega is een …...
A
informele brief
B
formele brief

Slide 11 - Quizvraag

een solicitatie is een …..
A
informele brief
B
formele brief

Slide 12 - Quizvraag

hoe begin je een formele brief?
A
hello there
B
Hi
C
Dear
D
hello

Slide 13 - Quizvraag

Welk Engels woord spel jij weleens verkeerd? Vul in.

Slide 14 - Open vraag

Valkuilen

Er zijn een aantal woorden die door elkaar worden gehaald, waardoor je sneller fouten maakt in het Engels.


In de volgende dia's zullen deze woorden aan bod komen.


Doel: valkuilen herkennen en het juiste toepassen.

Slide 15 - Tekstslide

to / too
To = naar, aan
Too = te

Examples:
This present is from me to you. 

Don't screw the bolts in too tightly.

Slide 16 - Tekstslide

to / too

To = aan, naar, te
Voor een werkwoord kan de betekenis 'te' zijn.
You are wise enough to understand my explanation.


Too = te, ook
Don't screw the bolts in too tightly.

Slide 17 - Tekstslide

than / then

than = dan
Gebruik je in vergelijkingen.


then = toen
Geeft een tijd aan.



Slide 18 - Tekstslide

then / than


The sequel is even worse than the first film.


Then he scored the winning goal.

Slide 19 - Tekstslide

Your / You're

De meest gemaakte fout door jullie!


Your = jouw (bezittelijk voornaamwoord)
You're = you are (samentrekking van twee woorden)

First, collect your materials.
You're late. Do get up earlier.

Slide 20 - Tekstslide

Its / It's

Its = van het (bezittelijk voornaamwoord van it)

I parked my car in its usual place.

It's = it is/has. Het is/heeft (samentrekking van twee woorden)
It's time to go to the dentist.

Slide 21 - Tekstslide

their / there / they're

their = hun (bezittelijk voornaamwoord)
They buy their school uniforms online.


there = er, daar (plaats)
Do you want to go over there

Slide 22 - Tekstslide

their / there / they're

They're = they are. Zij zijn (samentrekking)
They're my best friends.


Deze drie spreek je op dezelfde manier uit, maar ze verschillen in betekenis!



Slide 23 - Tekstslide

where / were / we're
where = waar (vraagwoord)
Where do you want to go?

were = was/waren (verleden tijd van to be)
They were very nice to me.

Slide 24 - Tekstslide

where / were / we're

We're = we are. Wij zijn (samentrekking).

We're big fans of documentaries.


Allemaal een andere uitspraak. Klik op de icoontjes om de uitspraak te beluisteren.



Slide 25 - Tekstslide

You have ____ let me go. I'm innocent!
A
to
B
too

Slide 26 - Quizvraag

He is taller ____ his brother.
A
than
B
then

Slide 27 - Quizvraag

____ doing a good job.
A
your
B
you're

Slide 28 - Quizvraag

The cat wagged ____ tail
A
its
B
it's

Slide 29 - Quizvraag

Where is Mandy? Over _____.
A
their
B
there
C
they're

Slide 30 - Quizvraag

We ____ cycling to school when I lost my phone.
A
where
B
were
C
we're

Slide 31 - Quizvraag

Voorzetsels van tijd/ Prepositions of time
We're flying to Brazil on 1 March.

ON      dagen & data
IN        maanden, jaartallen, seizoenen en dagdelen
AT        hoe laat het is + vaste uitdrukkingen.

Slide 32 - Tekstslide

Voorzetsels van tijd
Vaste uitdrukkingen:
- at Christmas
- on Christmas day
- at Easter
- at the weekend
- on weekends
- in a minute

Slide 33 - Tekstslide

The shop closed ...... June last year.
A
in
B
on
C
at

Slide 34 - Quizvraag

Is it dark ...... night?
A
in
B
on
C
at

Slide 35 - Quizvraag

The moon was full ...... September 26.
A
in
B
on
C
at

Slide 36 - Quizvraag

The pizza is ready ...... five minutes.
A
in
B
on
C
at

Slide 37 - Quizvraag

Homework

Slide 38 - Tekstslide