1A_on repeat

Unit 3 People and places
On repeat
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Unit 3 People and places
On repeat

Slide 1 - Tekstslide

Today: 
Repeat unit 3 grammar!
                  

Today's lesson goals: after today's lesson you will remember all the grammar items of unit 3

Slide 2 - Tekstslide

The use of Much and Many
MUCH en MANY betekenen alletwee 'VEEL".
Het GROOOOOTE verschil:
Many gebruik je voor woorden in het meervoud, van dingen die je kunt tellen.

Much gebruik je voor woorden in het enkelvoud die je niet kunt tellen. Denk bijvoorbeeld aan 'zand' of 'water'.

Slide 3 - Tekstslide

The use of Much and Many
Voorbeelden:
I ate many oliebollen on New Year's Eve.
Suzy has many friends.

Dad always needs much coffee to wake up in the morning
Mrs Kooijman always gives us too much homework.

Slide 4 - Tekstslide

The use of Much and Many
If you don't want to use much or many, you can use

A LOT OF!!

Slide 5 - Tekstslide

much or many?
information
A
much
B
many

Slide 6 - Quizvraag

Much or many?
_____ money
A
Much
B
Many

Slide 7 - Quizvraag

much or many?
potatoes
A
much
B
many

Slide 8 - Quizvraag

much or many?
pictures
A
much
B
many

Slide 9 - Quizvraag

Much or many?
_____ information
A
Much
B
Many

Slide 10 - Quizvraag

Much or many?
_____ postcards
A
Much
B
Many

Slide 11 - Quizvraag

Much or many?
coffee
A
much
B
many

Slide 12 - Quizvraag

Going to
If you want to talk about something in the near future, you can use:   GOING TO
How to use it: person +  AM/ IS /ARE + going to
ik ga bij McDonalds eten = I am going to eat at McDonalds
Ontkennend: We are NOT going to the cinema /We aren't going
Vragend: (When) Are  we going to the cinema ? 

Slide 13 - Tekstslide

I’m going to.......................................

Slide 14 - Open vraag

to the cinema - love - I - going.

Slide 15 - Open vraag


Make a sentence using "going to"

Slide 16 - Open vraag

Comparing in English
If you want to compare something to something els in English, add-er of -est to the word.
Example: strong - stronger - strongest

BUT: if a word ends in  -y, add -ier or-iest
Example: happy - happier - happiest

Slide 17 - Tekstslide

Comparisons
hard - harder (than)  - the hardest
early - earlier (than)  - the earliest
Watch out for this: als een woord een korte klinker heeft en eindigt op een medeklinker zoals:                    big
dan komt er een extra medeklinker bij:
                                 bigger (than) - the biggest
                      William is bigger than his brother Gerry

Slide 18 - Tekstslide

Comparisons
If you want to say something is the SAME as something else, for example:
Harry is net zo groot als Manon
you can us   as .......... as
                                        Harry is as big as Manon

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video

Comparisons - Trappen van Vergelijkingen

4. Geef de vergrotende en overtreffende trap van: small / …. / ….

Slide 21 - Open vraag

Comparisons - Trappen van Vergelijkingen

5. Geef de vergrotende en overtreffende trap van: lucky

Slide 22 - Open vraag

Comparisons - Trappen van Vergelijkingen

8. Biology is - easy - than - chemistry - .
Schrijf de hele zin op. Denk aan hoofdletters en interpunctie

Slide 23 - Open vraag

Comparisons - Trappen van Vergelijkingen

10. Jenny is - intelligent - pupil of our class - .
Schrijf de hele zin op. Denk aan hoofdletters en interpunctie

Slide 24 - Open vraag

Comparisons - Trappen van Vergelijkingen

9. This clown is - funny - than - that clown - .
Schrijf de hele zin op. Denk aan hoofdletters en interpunctie

Slide 25 - Open vraag

Homework:
practice test tomorrow: bring books!

Slide 26 - Tekstslide